Naar inhoud springen

Pagina:Hildebrand, Camera obscura (6e druk 1864).pdf/239

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

231

dit kamertjen hebben zy allen, incredibile dictu, zich eenige oogenblikken klein gevoeld. Ja, daar heeft de kloeke verdediger uwer rechten, die nu, zonder blikken of blozen, uwe party met volzin op volzin van louter kracht ter aarde werpt, een oogenblik het hart in de keel voelen kloppen, op het denkbeeld dat professor die of die het hem niet vergeven had dat hy zoo slecht college had gehouden, en zich wreken zou door strikvragen. Daar heeft die arts, die nu zoo stoutmoedig doortast in uwe maag en ingewanden, menig droppel zweets gelaten, als hy bedacht dat zijne professoren zoo veel meer wisten dan hy zelf. Daar heeft die dikke rector, aan wien uw oudste zoon niet dan sidderend zijn thema vol heele en halve fouten overgeeft, eenmaal zelf gebeefd, uit vrees dat men een andere dialoog van PLATO op zou slaan dan die waarin hy het beste thuis was. En daar heeft ook HILDEBRAND, uw onderdanige dienaar, een koude rilling over zijn rug voelen loopen, als zijne verbeelding speelde op al wat gevraagd zou kunnen worden!

Het eigenaardige van dit vertrek is dat de patient het binnentreedt met een witten das, een wit gezicht, en een zwart pak kleederen, en gevolgd wordt van eenige vrienden en negligé, met cloaks, rottingen, petten, en honden. De patient gaat op de tafel zitten, en de vrienden loopen heen en weer. De patient fluistert, en de vrienden spreken luid. De patient beweert dat hy er in zit, en de vrienden beweeren dat hy gek is. De patient verlangt naar het oogenblik om binnen te komen, maar hy geeft voor dat hy hoopt nog lang buiten te blijven. De vrienden wedden dat hy den eersten graad zal krijgen, en hy wedt dat de tweede zijn deel zal zijn. De patient heeft op dat oogenblik een onbepaald respect voor iedereen die den titel van hooggeleerde voert, en beschouwt de faculteit als een raad van louter goden; de vrienden beweeren dat het gewone menschen zijn. De patient houdt het er wel degelijk voor dat zy van het crimineele beginsel uitgaan om de academische graden aan geen onwaardigen te verkwisten; en de vrienden beweeren dat zy alleen in de wareld gekomen zijn om een jong mensch er door te sleepen. De patient herinnert zich heimelijk allerlei spookgeschiedenissen van ongelukkigen, die door hunne verlegenheid of door rancune van examinatoren zijn gedropen; en de vrienden halen alle mogelijke anecdoten op van sluwe vossen, die hunne examinatoren een rad voor de oogen gedraaid hebben, of een aardigheid gezegd by het krijgen van simpliciter. In 't kort, de patient doet hier alle mogelijke kennis op, die hem, als hy morgen of overmorgen of over een maand een ander patient in de bange ure by moet staan, zal te pas komen; en de vrienden debiteeren alles wat zy totaal vergeten zullen hebben, telken reize als ook zy op hunne beurt in 't geval komen van in het zweetkamertjen de ootmoedigste oogenblikken huns levens te slijten.

De persoon nogthands, dien ik mijne lezers wilde voorstellen, vol-