232
deed in zoo verre niet aan de formaliteiten, die in deze rampzaligste aller folterplaatsen gevorderd worden, dat hy dien, verzeld van slechts een enkelen vertrouweling, binnentrad. Hy had de zeldzame kracht bezeten niemand buiten dien vertrouweling deelgenoot van zijn examengeheim te maken, den pedel verzocht het verraderlijke briefjen ad valvas academicas niet aan te plakken; en degenen die er achter gekomen waren, dat hy gisteren zijne demonstratie (hy was medicus) had gedaan, omtrent het uur van het examen misleid.
Het was een jongeling van een niet ongunstig uiterlijk, ofschoon men volstrekt niet zeggen konde dat hy schoon was; en de witte das en gedrukte stemming, waarin de omstandigheid waarin hy verkeerde hem bracht, konden niet gezegd worden hem te flatteeren. Hy was van eene gewone grootte, maar de vriend, dien hy medebracht, kon geacht worden klein te zijn; een nadeel hetwelk hem niet belette er op dit oogenblik vrij wat aannemelijker uit te zien, dan de examinandus. Zijne bruine oogen hadden een schalken blik, en zijn vrolijk gezicht en de vlugheid zijner bewegingen staken, wonderlijk af by den bedrukten ernst van hem, die in dit droevig kamertjen gekomen was om zich op de zenuwschokkende examenbel voor te bereiden.
De examinandus zette zich naar het oud en wettig gebruik op tafel neder, en keek op zijn horloge. De deur stond wijd open, en hy genoot een onbelemmerd uitzicht op de kamer der facultas medica.
"Vier minuten over tween. Toch nog te vroeg," zeide hy mistroostig.
"Wis en zeker te vroeg," zeide de kleine, "maar je hebt mijn raad ook niet gevolgd."
"En wat was je raad dan?" vroeg de ander afgetrokken, en naar den trap ziende; want hy hoorde daar op eenige beweging, en was nieuwsgierig of het prof. S. dan wel prof. M. zou zijn die het eerst verscheen.
"Mijn raad? lieve hemel! dat je op je bed hadt moeten blijven tot één ure, en geen enkel boek meer inzien."
"Neen, dat 's ook maar gekheid," zei de ander, die op dit punt gedecideerd scheen te zijn; zeker ten gevolge van de ondervinding van dezen huidigen dag, daar hy met radelooze angst nu dit, dan dat dictaat had opgeslagen, van het eene boek den introitus nog eens had doorgelezen, en van het andere het register nog eens bestudeerd.
"Vervolgens hadt je moeten ontbijten; op je gemak weetje," ging de ander voort.
"En een glas madera drinken?" vroeg de grootere.
"Neen, jongen, dat weet ik niet; je mocht reis aan het doorslaan raken," andwoordde de kleine.
"Doorslaan is goed," zei die van de pijnbank.
"Ja, dat kan er naar wezen, zei die van den vloer. Je moet altijd denken dat het latijn is."