70
Wat lacht gy vriendlijk, als wy ze u met speelgoed vullen!
Klein heiligje', in een krans van glinstrend blonde krullen,
Hoe lieflijk blinkt uw hoofdtjen uit.
KOOSJEN, die my van tijd tot tijd al eens had aangezien, hief haar schoon gezichtjen op en staarde my aan. De allerlaatste regel was volmaakt op haar toepasselijk.
De vreugde en 't zoetst geluk in onze woning mede,
Zoo vurig afgesmeekt, met zoo veel angst verbeid!
Gy kijkt de wareld, waar gy niets van vat in 't ronde!
Blank lijfjen zonder smet, blank zieltjen zonder zonde,
Ik eer uw dubble maagdlijkheid!
Met traantjens soms, maar ras door lachjens weer vervangen,
De goede trouw in 't oog, en 't uitzicht zoo gerust.
't Slaat een verwonderd oog op 's warelds bont getoover.
En geeft zijn jonge ziel zoo blij aan 't leven over,
Als 't ons zijn lipjens biedt, als 't wordt goênacht gekust.
Tante knipte een traan weg; mejuffrouw VAN NASLAAN knikte twee à driemaal met het hoofd. KOOSJEN hield haar adem in, en zag my angstig aan, als ik vervolgde:
En hen zelfs, die een lust in mijne tranen vinden,
Indien er zulken zijn misschien!
Dat zy nooit zomertijd, aan bloemen arm, bejammeren.
Of bijenlooze korve, of schaapskooi zonder lammeren,
Of kinderlooze woning zien!
"Heeremijntijd! neef HILDEBRAND!" riep mijn tante, neef HILDEBRAND, dat is mooi."
En ik wed dat zy aan PIETER dacht, toen hy klein was; maar ook..., och, zeker ook aan het kleine TRUITJEN, dat gestorven was vóór haar vijfde jaar, en waarvan zy niets over had dan een klein vlokjen hair aan haar middelsten vinger.
"Hè ja;" zei MIETJEN met de kalfsoogen, die ditmaal velen vooruit was.
"Ik vind altijd," zei mejuffrouw VAN NASLAAN, dat men moeder zijn moet om van zulke dingen het rechte te hebben."
"Niet waar, juffrouw VAN NASLAAN? zei mevrouw DORBEEN. "O,"maar het is allerliefst; het vèrs (zy drukte op het woord) het vèrs is allerliefst! Zy wilde zeggen; wat het reciteeren betreft, dat kon beter.
KOOSJEN was geen moeder, en kon er dus het rechte niet van be-