Pagina:Jacob Daalder-Vogelkiekjes (1910).pdf/110

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

102

even nuttig is voor den landman, als de beide uilen dit zijn, want ook hij zoekt thans naar muizen en moeilijk is hij te verzadigen.

Kijk, daar komt nog zoo'n vogel, maar die lijkt wat kleiner. Juist, de laatste is het mannetje-torenvalk (Cerchneis tinnunculus [L.]), die eenige c.M. korter is dan zijn wijfje. Gedurig maken ze „biddende” bewegingen, en af en toe daalt er een neder, om de prooi te grijpen en te verorberen. Roodvalk wordt deze soort wel genoemd naar de roodbruine kleur der bovendeelen, doch ook de naam Zwemmer komt veel voor, terwijl die van Muizenvanger sprekender is.

Mooi is zoo'n vogel door zijn langen waaiervormigen staart, en het mannetje is fraaier gekleurd dan zijn wijfje en de jongen.

De Torenvalk maakt gewoonlijk zelf geen nest, doch hij maakt gebruik van oude kraaien- en eksternesten. Soms ook vindt men de eieren in molens en kerktorens. Fraai zien deze weinig elliptische eieren er uit. Ze zijn geelachtig van grond en met samenvloeiende geelroode vlekken overdekt, als het ware. De variatie in kleuren is evenwel vrij groot.

En hiermede nemen we weder afscheid van de losgevederde katuilen en de sierlijke torenvalken, doch we doen het met den wensch, dat ze meer en meer in de achting der menschen mogen rijzen.