Pagina:Jacob Daalder-Vogelkiekjes (1910).pdf/116

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

108

secten voeden. Doch ook verblijven ze veel op heidevelden en op open plekken in bosschen. Ze wonen het liefst in de nabijheid der broedplaatsen en dan familiegewijze, doch wordt hier geen voldoend voedsel meer gevonden, dan verplaatsen zij zich, en men ziet ze dan ook wel enkele malen in troepen rondzwerven. Ze zijn spoedig kenbaar aan de grijze, van bruinroode dwarsstrepen voorziene, ruggen, en aan de grijze onderdeelen. De mannetjes hebben gewoonlijk een kastanjebruine vlek op het midden van de borst. In den paartijd leveren de mannen hevige gevechten. De jagers spreken van Trek- en Bergpatrijzen. Trekvogels zijn het evenwel niet.

Enkele malen is een vreemdsoortige patrijs bij ons geschoten, nl. een Roode Patrijs (Cacabis rufus [L.]), die meer in het Zuiden van Europa leeft en soms naar hier verdwaalt.

Een aardig doch schuw patrijsje is de Kwartel (Coturnix coturnix [L.]), ook Wachtel en Kwakkel genoemd. Men ziet hem niet dikwijls, daar hij zich gewoonlijk verscholen houdt tusschen graan- en grashalmen. Maar gedurig hoort men den veel bezongen kwartelslag, die weergegeven kan worden door „kwik-me-dit", en vooral ook des avonds wordt dit geluid herhaaldelijk gehoord. Uit den vorm van het kwarteltje blijkt dadelijk de nauwe verwantschap met den patrijs. Vooral het kleine kopje is mooi, inzonderheid wanneer het is opgericht en de heldere rood-bruine oogen uitzien naar den buit. Het vederkleed is eenvoudig. Het bruine bovenlijf is bedekt met menigvuldige roestkleurige strepen en de witte buik verloopt naar de zijden en naar beneden mede in een roestkleur.