Pagina:Jacob Daalder-Vogelkiekjes (1910).pdf/131

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

123

genoemd wordt. Doch 't volk noemt ze gaarne Hagelzakje, Veldduiker, Kleine Fuut en ook nog wel anders.

't Is een woelig troepje daar vóór ons, en gedurig duiken er exemplaren van onder water, om op een plaats, waar we ze niet verwachten zouden, weder boven te komen. Wanneer we ons plotseling op den dijk begaven, zou de geheele familie spoedig wegduiken, en we zouden er geen enkel voorwerp meer van te zien krijgen. Niet, dat ze heelemaal onder water blijven; dat kan natuurlijk niet maar ze zitten dan ergens tusschen het riet, alleen met den kop boven den waterspiegel, om zoo adem te kunnen halen. Doch we kunnen ze te mooi waarnemen, om schrik onder de futen te brengen. Die twee, met het vurig bruinrood aan den hals, zijn de oude dieren; de overige vijf, die eenvoudiger gekleurd zijn, en meer bruin dan zwart op de bovendeelen vertoonen, zijn de kindertjes, die in dit jaar geboren zijn. Zoo'n Dodaars maakt al een vreemd nest. Een hoopje flab en kroos, dat heelemaal op het water drijft, is voldoende. Daarop worden de 6 of 7 witte eieren, die erg poreus zijn, gelegd. Maar ze blijven niet lang wit, want telkens, wanneer de vogel het nest verlaat, bedekt hij het legsel met rottende waterplanten, en ook bevuilt hij de eieren met zijn vieze pooten. Zoo worden de eertijds witte schalen spoedig bruinachtig geel, en meermalen kan men aan de mate van vuilheid zien, in welke volgorde de eieren gelegd zijn.

't Is bijna onbegrijpelijk, dat op deze wijze de jongen uit kunnen komen. Meermalen ook raakt het nest los, en het drijft dan naar een andere plaats.

Toch is dit voor den Dodaars geen reden het te verlaten. Maar niet gemakkelijk laat de vogel zich op het