Pagina:Jacob Daalder-Vogelkiekjes (1910).pdf/133

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

125

jaar heeft men ze te zoeken op plassen van eenigen omvang, waar ze ook broeden. Talrijke plaatselijke namen worden aan deze soort gegeven en de namen Pronkvogel, Satijnduiker en Keizer duiden wel op het mooie van de soort, die wetenschappelijk Podiceps cristatus (L.) heet, en gewoonlijk kortweg als fuut wordt aangeduid. Geducht is deze soort vervolgd geworden, omdat men in Engeland een prachtig bont van de huid weet te bereiden. Zoo komt ze minder menigvuldig bij ons voor, dan in vroegeren tijd.

Weg duikt de fuut, en het is onmogelijk vooraf te zeggen, waar hij weer boven zal komen. Zie, daar is hij weer, wel twintig meters van de duikplaats. We zijn wat ver van het voorwerp verwijderd, om te kunnen zien, dat het een zwarte vederkuif, plat en driehoekig, draagt, benevens een grooten wangkraag van roodbruine en zwarte vederen.

Behalve Dodaars en Fuut komt op den trek nog een drietal futen bij ons voor, nl. de Roodhalsfuut, de Kuifduiker en de Geoorde Fuut, maar broeden doen deze soorten bij ons niet. Wel is het van een paar species beweerd geworden, doch de juiste gegevens hieromtrent ontbreken. We zullen dus vooralsnog de heden door ons beschouwde soorten op de lijst van Nederlandsche broedvogels boeken. We willen evenwel eindigen met den wensch, dat ook de futen om het zijdeachtige der vederen en ter wille van de mode, niet met uitroeiing bedreigd zullen worden.