Pagina:Jacob Daalder-Vogelkiekjes (1910).pdf/138

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

130

der snavels dadelijk in het oog valt. Velerlei natuurstemmen bereiken er het oor, en te zien was er zooveel, dat telkens weer wat anders het oog boeide. Wonderschoon lichteffect tusschen allerlei lentekleuren werd getooverd, nu hier, dan daar, en geen ochtend van zonnig zomerleven kan schooner zijn, dan die Meimorgen geweest is.

Hoeveel schoons toch geeft moeder Natuur om niet te aanschouwen! Dat moest ik telkens denken, toen eindelijk mijn aandacht gevraagd werd voor een vogeltje, dat ik gaarne weer eens van naderbij wilde hooren en zien. Meermalen reeds had ik kleine, bruine vogels laag over het riet zien vliegen, en aan de korte „karekiet”-geluidjes herkende ik den kleinen Karekiet, dien ik reeds zoo dikwijls had gadegeslagen. Doch een zoo'n bruin diertje vloog meermalen uit het riet en klauterde dan met vlugge bewegingen langs de boomtakken in mijne nabijheid. Dan meende ik weder het liedje van den Spotvogel te hooren, maar spoedig toch bleek, dat het voortgebracht werd door het vogeltje met het bruine kleedje. En aan dat lied was de Boschrietzanger te kennen. Herhaaldelijk ook kon ik nu het naar olijfkleur trekkende grijsbruin van het bovenlijf en de geelachtig witte tinten van de onderdeelen zien en de lichtere wenkbrauwstreep viel duidelijk in het oog. Gedurig vlogen weldra twee zulke vogeltjes ijverig met nestmateriaal naar hetzelfde plaatsje, en toen ik mijn paradijsje verlaten had, heb ik ook even gekeken naar het nog onvoltooide nestje, dat te midden van braamtakken gebouwd werd tusschen de overblijfsels van rietstengels, waar doorheen nieuw riet opschoot. En aan een keepje in den boom zou ik over eenige dagen de nestplaats opnieuw kunnen vinden.