Pagina:Jacob Daalder-Vogelkiekjes (1910).pdf/145

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Deze pagina is gevalideerd

137

Als de maaier verdwenen is, duurt het niet lang, of een der vogels komt kijken, wat er van het nest geworden is. Nu eens zit hij op het liggende gras, dan weer nadert hij enkele pasjes, soms ook sluipt hij door een greppel. Wel kijkt hij gedurig naar de mand, doch een mensch is het niet, zelfs geen beest, en zoo'n dood, onbewegelijk ding doet geen kwaad. Al nader sluipt de Spriet, zooals de Wachtelkoning (Crex crex [L.]) ook genoemd wordt. Duidelijk vallen weldra op de roestgele vleugels, en het licht- en geelbruin der overige lichaamsdeelen, en ook de zwarte vlekken ervan laten zich goed zien.

Een knorrend geluid doet zich hooren, en dit is stellig het sein van veilig voor den anderen Spriet, die vliegende te voorschijn komt. Een der vogels bevindt zich nu weldra op het nest, en het broeden wordt voortgezet.

We hebben onder onze mand kunnen zien, dat de Wachtel aanmerkelijk grooter is dan de Kwartel, waarmede men hem toch dikwijls verwart. Stellig vindt dit zijn oorzaak in het late broeden van de beide vogels, die ook beide op dezelfde plaatsen leven en vermenigvuldigen. Bekend is het kreupelrijmpje, dat aldus luidt:


 „In Mei leggen alle vogels een ei,
 Behalve de Kwartel en de Spriet" enz.


Deze beide species maken pas in Juli hun nest. En als we nu nog even aanschouwd hebben de acht geelachtige witte, met grijze en bruine vlekjes versierde, eieren, die fraai glad en hard van schaal zijn, dan nemen we onze mand weer op, om die te plaatsen bij een met riet begroeide scheidingssloot van het hooiland, waar we nog een familielid van den Wachtelkoning kunnen leeren