Pagina:Jacob Daalder-Vogelkiekjes (1910).pdf/159

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

151

vangst is binnen en het net opnieuw in vanggelegenheid gesteld.

Vier levende rotganzen en twee doode worden aan den wal gebracht. Vijf er van hebben witte veldjes aan den hals, waaraan de oude dieren te kennen zijn; de zesde gans mist dit kenmerk, en is dus een jong beest. Bijna alle vederen hebben eene donkere kleur. Zwart zijn de slag- en staartpennen en ook, met uitzondering van die witte randjes, de vederen van kop en hals. De vederen van rug en vleugels zijn donkergrijs, die van borst en voorbuik lichtbruin met nog lichtere randen, terwijl die van den achterbuik en de dekvederen van den staart wit zijn. Eenmaal is een zoogenaamde Witbuikrotgans (Branta bernicla glaucogaster Brehm.) gevangen, die zich alleen onderscheidt door de lichte onderdeelen, en die we dan ook niet als een subspecies, maar als een dimorphen vorm hebben te beschouwen.

De Brandgans, die ook wel Dondergans genoemd wordt, is dadelijk te kennen aan het wit van voorhoofd, wangen en keel en aan de meerdere witte en grijze vederen, die verder op het lichaam voorkomen. De fraaiste der drie zeeganzen is wel de zeldzame Roodhalsgans, die vooral te kennen is aan het roodbruin van krop en hals, welk bruin overal van een smallen witten zoom omgeven is.

De vogelaar is verblijd met zijn vangst, vooral met de levende dieren, die hij voor een onzer diergaarden bestemd heeft. Meermalen ook heeft hij op deze wijze wilde zwanen gevangen, en hij vertelt ons, dat er eenmaal een klein soort zwaan bij was met weinig geel aan den bek, en dat hij hiervoor een dubbele belooning