Pagina:Jacob Daalder-Vogelkiekjes (1910).pdf/162

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

154

laagte te schieten. Ja, dan zingt de pieper zijn zachten, doch aangenaam klinkenden zang. Maar niet dikwijls gelukt het, dezen te hooren. Gewoonlijk moet men met het eenvoudig „piep-piep" tevreden zijn.

En nu is 't winter! Ook thans zien we hier en daar uit het dorre heidekruid of uit het witte ruig der weide een graspieper wegvliegen, ofschoon de meeste exemplaren naar warmer oorden zijn vertokken. Ze deden verstandig, want de achterblijvers hebben het hier bij sterken sneeuwval en vorst hard te verantwoorden. Menig piepertje komt dan om.

Maar wanneer we de zeewering langs wandelen, zien we toch gedurig piepers op de steenglooiïng trippelen, en meermalen ook vliegt er een met boogsgewijze rukjes voor ons uit. Doch bij goed toezien blijkt al dadelijk, dat ze het staartkenmerk der graspiepers missen. Deze soort heeft geen wit op de staartpennen, hoogstens een lichter bruin op het buitenste paar. Omdat deze soort zich het liefst ophoudt op hoofden en steenglooiïngen, wordt zij Oeverpieper genoemd, en wetenschappelijk aangeduid met den naam Anthus spinoletta littoralis Bremh. In het voorjaar worden borst en krop van dezen pieper rose van kleur, maar daar zien we des winters niets van, en des zomers houdt hij zich aan zijne broedplaatsen in Scandinavië, aan de Witte Zee, en in andere Noordelijke streken op. In ons land broedt de oeverpieper nimmer.

Daarentegen is weer zomervogel bij ons de Boompieper of Anthus trivialis trivialis (L.), dien we van April tot October in vele deelen van ons land kunnen aantreffen. Van den graspieper kunnen we hem dadelijk onderschei-