Pagina:Jacob Daalder-Vogelkiekjes (1910).pdf/166

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

158

de Gewone Goudvink, waarvan we den wetenschappelijken naam reeds noemden. Deze heet ook Bloed- en Botvink, en broedt bij ons in enkele exemplaren, terwijl de groote soort alleen op den najaarstrek voorkomt, en nest maakt in het Noorden van Europa en in Siberië.

En eer we het bosch uit waren, hadden we ook nog buitgemaakt een Chloris chloris chloris (L.) of Groenling, dien we overal in het land kunnen vinden, ook des zomers, en die zoo goed kenbaar is aan het geelgroene vederkleed.

„Chloris chloris chloris”! Gek toch, zoo driemaal dezelfde benaming. Is tweemaal niet genoeg? Eenmaal voor het geslacht, en eenmaal voor de soort? Neen, tegenwoordig niet meer, tenminste niet bij alle variaties. Mr. R. Baron Snouckaert van Schauburg, voorzitter der Nederlandsche Ornithologische Vereeniging, leert het ons, waar hij zegt: „Met het tweenamenstelsel van Linnaeus komt men tegenwoordig niet meer uit; waar soorten geplitst worden in een grooter of kleiner aantal geogaphische vormen (subspecies), moeten deze ternair worden aangeduid. Voor den eerstbeschreven vorm, die natuurlijk eveneens niet meer dan eene subspecies is, kan de oorspronkelijke speciesnaam worden herhaald, voor de overige vormen komt een derde naam er bij.”

We zullen dan maar met Krijn, den zeeman, zeggen: „Alle goede dingen bestaan in drieën.”