Pagina:Jacob Daalder-Vogelkiekjes (1910).pdf/28

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

20

zijn schuilhoek, en met sperweroogen blikt hij opnieuw rond, of wilsterwolkjes willen naderen.

Ruime vangsten kan zoo'n man soms hebben. 50 en meer wilsters worden soms met één slag van hun vrijheid beroofd, en hij weet datums op te geven, waarop hij er honderden buit maakte. Maar ook komen er vele dagen, die hem geen winst aanbrengen.

We zullen niet spreken over het minder edele van eene dergelijke vogelvangerij, ook niet over het nut dezer „jacht"-vogels. We willen alleen even de vangst van zooeven inspecteeren. En dan kunnen we zien een tiental goudplevieren, twee kieviten en nog twee vogels, die door den vogelvanger als zilverplevieren worden aangeduid, doch die in goed Hollandsch Goudkieviten heeten. Goudplevieren (Charadrius apricarius of pluvialis) en Goudkieviten (Squatarola squatarola) zijn thans in het winterkleed met witachtige onderdeelen, die des zomers mooi zwart zijn. Beide vogelsoorten hebben de bovendeelen donkerbruin, doch de Goudplevier heeft bronsachtig gele, de Goudkievit witte vlekken. Van nabij kent men de laatste soort aan haar achterteentjes, die men bij de plevieren mist. Als wintergasten komen beide veelvuldig bij ons voor. De Goudplevier broedt hier met enkelen paren; de nesten van den Goudkievit kan men alleen in het hooge Noorden vinden, ofschoon gewoonlijk in Mei nog exemplaren in het volle zomerkleed bij ons gezien worden.

En wanneer we nu nog de beide doode kieviten (Vanellus vanellus) zien, de vogels met de aardige kopkuifjes, en wanneer het staalgroen van den krop, het paarsachtige van de slag- en staartpennen, het brons-