38
Juist, „kie-loej!" Ook al dat waarschuwingsgeluid. Kijk, daar zit de voortbrenger er van, op dien duintop! En nu is het er maar een. We kunnen nu vrij zeker zijn, dat het wijfje ergens op het nest verblijf houdt. Zie, daar vliegt het heen in de richting van het mannetje en samen trekken ze verder. Nu achter gindschen duinrichel, en dan geduld!
't is hier mooi. Kneutjes en paapjes zingen hun vroolijke liederen en ze dartelen rond op de hoogste takjes van de duindorens. Stellig zouden we ook hunne mooie nestjes in de vorken dier dorens kunnen vinden, doch we moeten nu acht geven op den Wulp. Door het helmgras zien we een tamelijk grooten vogel stappen. Hij is het, de verwachte! En hoe mooi kunnen we hem nu waarnemen. Verroer geen vin nu, want dan is alles weer verloren!
Kolossaal, wat een langen snavel heeft zoo'n Wulp, en hij is benedenwaarts gebogen! Ja, zoo'n bek van den 6 d.M. langen vogel meet wel 12 c.M., en aan het zand bij den wortel en bij de oogen kan men zien, dat die snavel gedurig diep in den bodem gestoken wordt, ter bemachtiging van pieren en allerhande plantenbeschadigers. Op de zandvlakte, aan de kust, worden ook wel slakken en kreeftdiertjes opgegeten.
Deftig stapt de groote vogel, en nu eens kunnen we het leeuwerikkleurig lijf aan de zijden en dan weer aan voor- of achterkant bekijken. O wee! daar gaat de vogel weer op de vleugels. Doch neen, hij vliegt maar een klein stukje, en dan loopt hij weer op die met ruig begroeide plaats toe. Ge kunt er van opaan, dat daar het nest zal zijn. Weg is de Wulp, verdwenen tusschen het helmgras!