Pagina:Jacob Daalder-Vogelkiekjes (1910).pdf/47

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

39

En op gindsche hoogte zit het mannetje alweer op den uitkijk.

We verlaten onze bedekking en houden het oog gericht op de plaats, waar we onzen vogel hebben zien verdwijnen. En zoodra we ons oprichten, hooren we weer „kie-loej, kie-loej!" van den wachter, en we zien z'n wijfje snel loopende het schuilhoekje verlaten, om weldra op de vleugels den echtgenoot te naderen. We zullen nu stellig het nest vinden, dat we anders niet zoo gemakkelijk ontdekt zouden hebben.

Voorzichtig! Ha, daar is het! Vier groote, peervormige eieren, groenachtig van grond en voorzien van vele donkerbruine vlekken, mooie randjes vormende om het dikste gedeelte, liggen met de puntige polen naar elkander gekeerd in het ruime, zeer eenvoudige nest, dat evenwel aardig verborgen is onder het ruig. Zulke eieren zijn zeer goed van smaak, en daarom worden ze gedurig geraapt. 't Is evenwel jammer voor de nuttige vogels. Wanneer we het legsel voldoende bezichtigd hebben, gaan we weer spoedig heen, omdat we de dieren niet te lang in onrust willen laten blijven. Over enkele dagen zullen dan de jonge wulpjes wel te voorschijn komen, en ze zullen dadelijk na de geboorte het nest verlaten.

Wanneer we de duinen verlaten, zien we op de weide een troepje Wulpen van kleinere afmetingen, doch overigens gelijken ze volkomen op de groote soort, althans op eenigen afstand. Die kleinere dieren heeten Regenwulp (Numenius phaeopus L.) Het geheele jaar door kan men van deze soort voorwerpen bij ons vinden, doch broeden doen ze hier nimmer, wel in veel Noordelijker streken.

Slechts zelden komt nog een derde Wulpsoort bij