53
XVI.
Koningen zonder kroon.
Ook de dieren hebben hunne koningen, doch ze zijn het zich niet bewust. Ze zijn het door sterkte en geweld, door kracht en vlugheid, door lieflijkheid van zang. Kracht had men op het oog, toen men den leeuw den koning van het woud, den adelaar dien der lucht ging noemen. Waar de leeuw zijn brullend geluid laat hooren, daar zwijgen de woudstemmen; waar de arend verschijnt, daar vluchten de luchtbewoners naar alle windstreken. Doch ook munten deze dieren uit door fierheid, stoutmoedigheid en gezichtsscherpte. Om deze redenen zijn leeuw en adelaar tot koningen uitgeroepen, en hunne afbeeldingen prijken op tal van wapens en schilden. De Duitsche Adelaar en de Nederlandsche Leeuw sieren veel en menigeen.
Wat is zoo'n arend te benijden, wanneer hij met breedheid van vlucht uren lang, bijna zonder wiekbewegingen, hoog boven de aarde ronddrijft! En wanneer verlangen naar zijn horst hem bezielt, dan geeft zijn kracht hem gelegenheid de snelheid van den bliksemtrein te overtreffen. Hoogten en woestijnen, rotsen en steile wanden, zeeën en bergketens zijn voor hem geen hinderpalen. Zeppelin, wat zijt gij klein in vergelijking met den gevleugelden luchtkoning!
De arend komt niet veel voor, en in vluchten ziet men hem niet, ook al omdat hij liefst zijn eigen gebied heeft, waar hij zich heer en meester gevoelen wil. En vooral in ons land komt hij zelden voor, en broeden doet hier geen enkele soort.