Pagina:Jacob Daalder-Vogelkiekjes (1910).pdf/62

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

54

Wie in ons land den Koningsarend wil zien, mag naar een dierentuin gaan. Voor zooverre men weet, heeft hij zich vrijwillig maar eenmaal in onze streken vertoond, en wel in 1836. Meer komt bij ons voor de Zeearend (Haliaëtus albicilla L.), ofschoon het dikwijls jonge exemplaren zijn. In verschillende deelen van ons land noemt men hem Vischgier, Beenbreker, Geelkop, Witstaart, Kobi en Ganzenarend, waaruit blijkt, dat men hem op onderscheidene plaatsen kent.

't Is een 9 d.M. lange vogel met wigvormigen staart. De staartpennen en de bovendekvederen ervan zijn wit, kop en hals zijn grijsachtig, en verder is de kleur bruinachtig, bij de jongen ook wel lichter en soms versierd met rose of witte vlekken. Elke winter bezoekt hij met enkele exemplaren ons land. In 1902 werd er een op den 15den Juni geschoten. Broeden doet hij elders op de rotsen, waar hij een geweldig groot horst bouwt.

Doch we hebben meer koningen in ons land. Denken we maar aan den koning der zangvogels, den Nachtegaal (Aëdon luscinia L.). Van April tot September woont hij in onze boschjes, waar hij in de nabijheid water kan vinden. Door een schitterend vederkleed onderscheidt de Nachtegaal zich niet. Vaal rosbruin op de bovendeelen, witachtig op borst en buik is hij. Eenvoudig in kleed en houding, maar bezittende de gave tot voortbrenging van de reine klanken, door zooveel dichters bezongen! Hoe weemoedig en toch hoe schoon klinken zijn zangen op den stillen lenteavond! Het mooist zingt hij, wanneer zijn vrouwtje is gezeten in het aardige nestje tot het het uitbroeden van de gewoonlijk vijf groenachtige, met grijsbruin gewaterde, eitjes. En schuw is de nachtegaal