Pagina:Jacob Daalder-Vogelkiekjes (1910).pdf/71

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

63

wat nemen van hun korenakkers, vooral in den broedtijd, wanneer de jongen gevoed worden met in den krop geweekte zaden. Maar wie het schoone der aarde wil behouden, die moet wat opofferen en een weinig door de vingers zien.

,,Klap-klap!" Wat nu, schrikt ge er van? Dat klappende geluid maken de Woudduiven steeds, wanneer ze opvliegen, en dikwijis vermaken ze zich, met gedurig klappend op te vliegen, en boogsgewijze weder neer te dalen.

De duif, uit onze nabijheid opgevlogen, was de doffer; zie, het wijfje zit daar op het eenvoudige takkenest. De morgenzon beschijnt de violette en metaalglanzige nekvederen, die zoo mooi afsteken bij het purpergrijs van den krop, het bruingrijs van de bovendeelen en het blauwachtig grijs van borst en buik. Een witte halskraag bezorgt deze soort den naam van Ringduif, terwijl de landlieden haar gaarne betitelen met den naam Koolduif. In het najaar, wanneer vele Woudduiven uit het Noordoosten naar hier komen, kunnen groote vluchten zich op de bouwakkers ophouden.

Hoe losjes is het nest gemaakt! Men kan zelfs de twee witte eieren door de takken heen zien, zoodat men zich onwillekeurig afvraagt, hoe het dier zóó voldoende warmte kan ontwikkelen voor het broeden.

Doch het gelukt zeer goed, het broedsel tot zijn recht te brengen, en wel vier of vijfmaal in één zomer. De Woudduif houdt niet van veel kinderen op eens. Het getal eieren is steeds twee. Doch meermalen moeten de jongen uit het eerste nest nog gevoederd worden, wanneer reeds in het tweede nest opnieuw twee eieren ge-