Pagina:Jacob Daalder-Vogelkiekjes (1910).pdf/76

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

68

het eendenvolkje heeft vele vijanden. Onder water loert de snoek, die soms zoo'n donsvogeltje met huid en veeren naar binnen slikt; op den wal schitteren vaak de oogjes van het bloeddorstigste aller karnivoortjes, het welbekend hermelijntje, en gretig zwelgt hij dikwijls het bloed van een eendenkuikentje. Dan zijn er nog roofdieren, die uit de lucht nederschieten, en roofmenschen, die slachtingen aanrichten met buksen en in de vernuftig uitgedachte eendenkooien.

Zoo gaat een groot procent van de eenden in het eerste levensjaar verloren.

Zie, in gindsche sloot zwemmen twee prachtige groote eenden, wit en zwart en rood gekleurd, en ook zij hebben jongen bij zich, die zilverkleurig schitteren, wanneer ze duiken. De eene heeft een knobbel op den karmijnrooden snavel, waaraan het mannetje te kennen is; het wijfje, dat een lange broedperiode achter den rug heeft, is wat matter gekleurd.

't Zijn Bergeenden (Tadorna tadorna), die ook wel holeneenden genaamd worden, omdat ze gaarne broeden in oude konijnengaten. Wie zoo'n broedgelegenheid zien wil, gaat maar kijken boven de zebra-stallen in Artis. De heer Steenhuizen heeft daar een stuk duin zoo mooi nagemaakt, dat het aan de voorzijde niet van echt is te onderscheiden. Bovendien biedt het kunstwerk nog dit voordeel, dat men aan den achterkant de groote, glanzige eieren in het nest kan zien liggen, wat in natura niet zoo gemakkelijk gebeurt. Daar toch moet eerst een stuk duin afgegraven worden, tenzij men kunstholen heeft aangelegd, waarbij men door het wegnemen van een zode bij het nest kan komen.