Pagina:Jacob Daalder-Vogelkiekjes (1910).pdf/82

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

74

meters loodrecht naar beneden te vallen. Dan hoort ge het eigenaardig trillend geluid, dat zich wel tot op een halven kilometer afstands hooren laat. Naar men wil, doch men is het er niet over eens, wordt dit geluid niet voortgebracht door de stemorganen, maar door de sneltrillende bewegingen der slag- en staartpennen. Onze oostelijke naburen duiden dit geluid aan met het woord „meckern".

In den paartijd kan men ook snippengevechten zien, als men maar in goede bedekking weet te komen. In de duinen gelukt zulks wel het best. De kampvechters zijn mannetjes, en ze strijden om de wijfjes, die zich later aan de overwinnaars paren. In den paartijd plaatst de watersnip zich ook wel op boomtakken en andere verhevenheden, wat ze daarbuiten nimmer doet. De verlovingstijd is er een van actie.

De Watersnip heeft een mooi driekleurig kleed: wit, zwart en bruin in keurige afwisseling. In het oogvallend zijn vier roestgele lengtestrepen over den overigens bruinzwarten rug, waarop verder ook talrijke roestkleurige vlekken voorkomen.

De jager spreekt van langsnavels, wanneer hij snippen bedoelt. De bek, die grijsachtig blauw en in den broeitijd meer roodachtig geel is, neemt dan ook wel een vierde gedeelte van de lengte des vogels in.

Echte snippenkenmerken zijn de achterlijk en hooggeplaatste oogen en de zich onmiddellijk bij den snavelwortel bevindende neusgaten.

De snippenjager zal drie soorten snippen in het land kunnen vinden, waarvan zeer menigvuldig de gewone Watersnip (Gallinago gallinago [L]). De poelsnip (Gallinago