Pagina:Jacob Daalder-Vogelkiekjes (1910).pdf/83

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

75

major [Gmel.]), die slechts zelden bij ons broedt, en ook op den trek niet druk voorkomt, is aanmerkelijk grooter dan de Watersnip, en zij laat bij het opvliegen geen geluid hooren. Dat doet wel het Bokje (Gallinago gallinula [L.]), doch dit geluid klinkt korter en meer als „kek".

De Poelsnip is bij den jager bekend als Dubbele Snip, het Bokje als Halfje en Pink. Het kleinste snipje broedt stellig niet in ons land, daar het zich alleen in het hooge Noorden tot binnen den Poolcirkel voortplant.

Alleen de middelste watersnip is de gewilde soort, de beide andere hebben als jachtvogels weinig te beteekenen. En zoolang de jacht een geoorloofde sport blijft, zal nog menige snip, hoe vlug zij ook mag zijn, door het nog vluggere „moordend lood" achterhaald worden. 't Ware evenwel te wenschen, dat geen enkele vogel meer viel, dan door een weidelijk schot. Een weidman kan hoog genot hebben bij zijn aanslagen en doubletten, maar hij zal een walgelijk gevoel ondervinden, wanneer hij zich tot paffer verlaagt. En toch is het aantal paffers nog zeer groot, en zij zijn het, die den wildstand schade doen en de vogelvoortplanting belemmeren. Van sparen weten zij niet.

 

 

XXIII.

Iets over Tapuiten.


„Tapuiten, neen, daar hebben we nooit van gehoord!"

Niet honderden, maar duizenden menschen in den lande zullen dat antwoord geven, wanneer ge naar Tapuiten