Pagina:Jacob Daalder-Vogelkiekjes (1910).pdf/92

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

84

gelijkt op de raaf, doch aanmerkelijk kleiner is, beschouw dan maar de zwarte kraai (Corvus corone L.), die elk voorjaar in bijna alle bosschen en boschjes van ons land nestplaats heeft. Moedig en gracieus stapt de mooie, glimmende zwarte vogel daarheen, en als het zonnelicht hem beschijnt, ziet men allerlei schakeeringen tusschen metaalblauw en goudgroen met violet en purper. De kraai broedt even ongezellig als de raaf, en in euveldaden doet zij niet voor haar onder. Als de honger nijpt, durft ze wel kippen, eenden, patrijzen en andere vogels aanvallen, en wee den armen vogels, die het des winters door de koude wat te kwaad krijgen! Meedoogenloos worden ze door de zwarte rakkers, hierbij trouw bijgestaan door de bonte kraaien, omgebracht. Gelukkig nog weer, dat de kraaien zich ook voeden met muizen, wormen en insecten, waardoor de hefboomsarm der schade weer aanmerkelijk omhoog gebracht wordt.

En nu willen we nog even bezien een klein raafje, dat we zeker wel allen kennen, want het woont met en bij ons, zoowel in steden en dorpen, als bij de alleenstaande huizen, terwijl we het in gezellig en druk gedoe dikwijls op de landerijen kunnen vinden, en, in afwijking van den gewonen ravenaard, in troepen bijeen. Trouwens, de zwarte kraai vereenigt zich ook wel in vluchten, doch alleen in den trektijd en niet tijdens het broeden. Dan leeft elk kraaienpaar in zelfgenoegzaamheid. Doch ons kleintje is altijd gezellig, vroolijk en onrustig van aard, en in gevangenschap is het spoedig tam en vertrouwelijk. Bedoeld wordt de Kauw (Coloeus monedula spermologus [Vieill.]). Door het verorberen van granen en vruchten bezorgt zij den menschen wel eenige schade, maar veel