Pagina:Kautsky 1900 nl Economische Theorie Marx.djvu/133

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

119

de prijs van den arbeid stijgt, als de lengte van den gewonen arbeidsdag afneemt: de prijs van den arbeid is des te hooger, naarmate de dagwaarde van de arbeidskracht hooger en naarmate de lengte van den gewonen arbeidsdag geringer is. Tijdelijke verkorting van den arbeidsdag doet het loon dalen, duurzame verkorting doet het stijgen. Dat heeft men o.a. in Engeland gezien. Volgens het bericht der fabrieksinspecteurs van April 1860 is in de twintig jaar van 1839 tot 1859 het arbeidsloon in de fabrieken die aan den tien-urigen normalen arbeidsdag onderworpen waren, gestegen, in de fabrieken waar 14 à 15 uur lang gewerkt werd, gedaald, Talrijke ervaringen tot op den laatsten tijd bevestigen dezen regel.

Duurzame verlenging van den arbeidstijd doet den prijs van den arbeid dalen. Omgekeerd dwingt een lage prijs van den arbeid den arbeider zich aan een verlenging van den arbeidsdag te onderwerpen, om zich een ook maar armzalig dagloon te verzekeren. Lage prijs van den arbeid en lange arbeidstijd hebben echter ook de neiging in stand te blijven. De kapitalisten verlagen het loon en verlengen den arbeidsdag, om hun winsten te vergrooten. Maar hun onderlinge concurrentie dwingt hen ten slotte in overeenkomstige mate de prijzen der waren te verlagen. De extrawinst, die door de verlenging van den arbeidsdag en de verlaging van het loon bereikt was, verdwijnt thans, de lage prijzen echter blijven en werken als dwangmiddel om het loon bij overmatigen arbeidstijd op het bereikte lage peil te houden. De kapitalisten hebben geen duurzaam voordeel, de arbeiders evenwel een duurzaam nadeel ervan. De wettelijke vaststelling van den normalen arbeidsdag biedt voor deze ontwikkeling een krachtigen slagboom.

Nog andere weldadige werkingen van den normalen arbeidsdag zijn hier te noemen.

Het komt in zekere takken van arbeid voor, dat de kapitalist zich niet tot betaling van een bepaald week- of dagloon verplicht, doch den arbeider naar het aantal arbeidsuren beloont. De arbeider moet den ganschen dag ter beschikking van den kapitalist zijn: maar het ligt in diens welbehagen, hem den eenen keer overmatig, den anderen keer slechts gedurende weinige uren te werk te stellen. De prijs van den arbeid wordt echter naar de lengte van den gewonen arbeidsdag bepaald. De kapitalist verwerft aldus, bij betaling van den "normalen" prijs van den arbeid, de beschikking over de gansche arbeidskracht van den arbeider, zonder hem de gansche waarde van zijn arbeidskracht te betalen: op de dagen, dat hij hem beneden het normale aantal arbeidsuren te werk stelt, treedt dit helder aan 't licht: het geldt echter ook voor den tijd, dat hij hem boven dezen normalen tijd te werk stelt.

De waarde der in elk arbeidsuur bestede arbeidskracht is nl. niet dezelfde. De in de eerste uren van den arbeidsdag bestede arbeidskracht is lichter te vergoeden dan de in de laatste uren geleverde. De waarde der in het eerste arbeidsduur bestede arbeidskracht is derhalve geringer, dan die der in het tiende of twaalfde uur bestede—hoewel de gebruikswaarde der laatste veel geringer zijn kan dan