Pagina:Kautsky 1900 nl Economische Theorie Marx.djvu/142

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

128

Zoodra wij echter de kapitalistische productiewijze in haar verloop en samenhang beschouwen, dus als reproductieproces, hebben wij aanstonds te doen niet met afzonderlijken kapitalist en arbeider, doch met de klasse der kapitalisten en de klasse der arbeiders. Het reproductieproces van het kapitaal vereischt de vereeuwiging der arbeidersklasse, d.w.z., opdat het productieproces steeds weer vernieuwd kunne worden, moeten de arbeiders hun bestede arbeidskracht steeds weer herstellen en voor voortdurend kroost van versche arbeiders zorgen. Het kapitaal bevindt zich in den aangenamen toestand, dat het de vervulling dezer belangrijke verrichtingen getroost kan overlaten aan den drang der arbeiders om zich zelven in het leven te houden en voort te planten.

De arbeiders leven schijnbaar buiten dan arbeidstijd enkel voor zich zelven: zij leven echter in werkelijkheid, ook wanneer zij "lediggaan", voor de kapitalistenklasse. Wanneer zij na gedanen arbeid eten, drinken, slapen enz, dan houden zij aldus de klasse der loonarbeiders en daarmee de kapitalistische productiewijze in stand. Wanneer de kapitalist—de broodheer, zooals men hem in patriarchale tijden noemde, de werkgever, zooals de duitsche katheder-economie hem gedoopt heeft—den arbeider zijn loon uitbetaalt, dan geeft hij hem daarmee slechts de middelen, om zichzelven en, voorzoover het in zijn macht staat, zijne klasse, voor de kapitalistenklasse in stand te houden.

Door het feit echter, dat de arbeiders de levensmiddelen verbruiken, die zij voor hun loon koopen, zijn zij opnieuw gedwongen, hunne arbeidskracht te koop aan te bieden.

Zoo is, van het standpunt der reproductie, de arbeider niet slechts gedurende zijn arbeidstijd, doch ook gedurende zijn "vrijen" tijd, in het belang van het kapitaal werkzaam. Hij eet en drinkt niet meer voor zichzelven, doch om voor de kapitalistenklasse zijn arbeidskracht in stand te houden. Hoe de arbeider eet en drinkt, is derhalve den kapitalist volstrekt niet onverschillig. Als de arbeider des Zondags zich bezuipt, zoodat hij des Maandags katterig is, in plaats van zijn arbeidskracht rust te geven en te vernieuwen, dan komt dat den kapitalist niet voor als deed de arbeider schade aan zijn eigen belangen, maar als beging hij een misdaad tegenover het kapitaal, als verduisterde hij arbeidskracht, die aan het kapitaal toekomt.

Niet meer de op zeker oogenblik gekochte arbeidskracht, doch de gansche arbeider, de gansche arbeidersklasse vertoont zich van het standpunt van het reproductie-proces als toebehooren van het kapitaal. Waar de arbeider dit niet inziet en de middelen heeft om zich er aan te onttrekken, bijv. door landverhuizing, schroomt de kapitalist soms niet hem door wettelijken dwang aan het verstand te brengen, dat hij niet voor zichzelven doch voor het kapitaal zich in het leven te houden en voort te planten heeft. Zoo was vroeger bijv. de landverhuizing van geschikte arbeiders in de meeste staten door dwangwetten verboden. Thans is dat niet noodzakelijk. De kapitalistische productiewijze is zoo sterk geworden, dat hare wetten zich in den regel als economische dwangwetten