Pagina:Kautsky 1900 nl Economische Theorie Marx.djvu/154

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

140

dat het loon op en neer schommelt, zonder ooit zekere grenzen te kunnen overschrijden, de zoogenaamde "ijzeren loonwet", aldus verklaard, dat, wanneer het loon stijgt, de arbeidersbevolking zich dientengevolge snel vermeerdert en het grootere aanbod het loon doet dalen, terwijl een daling van het loon grootere sterfelijkheid in de arbeidersklasse ten gevolge heeft, wat het aanbod van arbeidskracht verkleint en zoo het loon weer omhoog doet gaan.

Tegen deze verklaring spreekt reeds het eenvoudige feit, dat, gelijk ieder bekend is, de loonen niet van generatie tot generatie schommelen, doch in veel kortere tusschenruimten. Wij komen daarop nog terug.

 
2. Het industrieele reserveleger.
 

Wij hebben tot dusver aangenomen dat de accumulatie geschiedt zonder wijziging in de samenstelling van het kapitaal. Zulke wijzigingen treden echter in het verloop der accumulatie van tijd tot tijd noodzakelijk op.

Iedere verandering in de voortbrengingskracht van den arbeid raakt de technische samenstelling van het kapitaal. De hoeveelheid voortbrengingsmiddelen die een arbeider onder overigens gelijke omstandigheden in product omzet, neemt toe met het voortbrengingsvermogen van zijn arbeid. De hoeveelheid ruwmateriaal die hij verwerkt neemt toe, de arbeidsmiddelen die hij aanwendt nemen toe, enz. Met het voortbrengingsvermogen van den arbeid groeit dus de hoeveelheid voortbrengingsmiddelen in verhouding tot de in hen gestoken arbeidskracht, of, wat hetzelfde is, de hoeveelheid aangewende arbeid neemt af in verhouding tot de door haar bewogen hoeveelheid voortbrengingsmiddelen.

Deze wijziging in de technische samenstelling van het kapitaal weerspiegelt zich in zijn waardesamenstelling. Zij treedt hier op als betrekkelijke vermindering van het variabel en vermeerdering van het constant kapitaaldeel. De wijzigingen in de waardesamenstelling van het kapitaal komen echter niet nauwkeurig overeen met de wijzigingen van zijn technische samenstelling, daar met den groei van het voortbrengingsvermogen van den arbeid niet slechts de omvang stijgt van de voortbrengingsmiddelen die hij verbruikt, doch ook hun waarde daalt, echter in geringer mate dan hun hoeveelheid toeneemt. In het begin der negentiende eeuw was bijv. de in de spinnerij gestoken kapitaalwaarde voor de helft constant, voor de helft variabel. De hoeveelheid ruwmateriaal, arbeidsmiddelen enz, die een spinner thans bij even groot arbeidsgebruik verwerkt, is vele honderden malen grooter dan toen; de waardeverhouding tusschen constant en variabel kapitaal is echter veel minder gewijzigd: het constante kapitaal verhoudt zich in de spinnerij tot het variabele thans wellicht als zeven tot een.

In ieder geval echter beteekent de groei van het voortbrengingsvermogen van den arbeid onder de kapitalistische productiewijze betrekkelijke vermindering van het variabele kapitaal.

Het voortbrengingsvermogen van den arbeid en de accumulatie