Pagina:Kautsky 1900 nl Economische Theorie Marx.djvu/165

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

151

voor het kapitaal, die aan het landelijk zoowel als aan het stedelijk kapitaal de proletariërs leverden en gelijktijdig het veld vrij maakten voor de productie van landbouwwaren op groote schaal, voor den kapitalistischen landbouw. Het kapitalistisch karakter, dat sindsdien de landbouw bij het grootgrondbezit aannam, werd door de lijfeigenschap en de horigheid die hem aankleefden, niet uitgewischt, doch slechts verwrongen.

Des te vermakelijker is het, wanneer de grootgrondbezitters zich thans voordoen als de klasse die van nature geroepen is ter bescherming van de arbeiders tegen het kapitaal en om de harmonie tusschen deze beide te brengen.

Een algemeen vagebondeeren was in West-Europa in de vijftiende en zestiende eeuw het gevolg van de talrijke onteigeningen der boerenbevolking. Het dreigde de maatschappij over den kop te groeien en om zich daarvoor te beschermen bestrafte men het ten gruwzaamste met geeseling, brandmerking, het afsnijden der ooren, zelfs met den dood.

Terwijl echter meer arbeiders vrij kwamen dan het kapitaal kon opzuigen, bleef vaak gelijktijdig de toevoer van bruikbare arbeiders ten achter bij de behoeften van het kapitaal. Zoolang de kapitalistische productiewijze nog in de periode der manufactuur verkeerde, was zij afhankelijk van de arbeiders die in hun deelverrichtingen een zekere handigheid verworven hadden. Het vereischte vaak jaren eer zulk een arbeider de noodige bekwaamheid bezat. Het variabel element van het kapitaal had echter toen ook zeer de overhand op het constante. De vraag naar loonarbeid nam derhalve met elke accumulatie van het kapitaal snel toe, terwijl de toevoer van bruikbaren loonarbeid slechts langzaam volgde. De bekwame arbeiders waren intusschen niet slechts betrekkelijk zeldzaam en gezocht, de overleveringen van het handwerk leefden nog in hen, waar de gezel nog sociaal dicht bij den meester stond en zelf mocht hopen meester te worden. De loonarbeiders hadden zelfbewustzijn, waren trotsch en weerspannig: zij konden en wilden zich niet voegen in de tucht en de eentonigheid van de kapitalistische industrie. Een "hoogere macht" moest ingrijpen om aan het kapitaal onderworpen arbeiders te verschaffen.

Gelijk de staatsmacht ingreep ter bescherming van het eigendom tegen de vagebonden, gelijk zij het deed ter bevordering van de omzetting van gemeenschappelijk in particulier eigendom (hetgeen Marx voor Engeland uitvoerig aantoont), zoo greep de staatsmacht ook in, als het er op aan kwam, de arbeiders aan de kapitalistische tucht te gewennen. Strenge decreten stelden het maximum van het arbeidsloon vast, breidden den arbeidsdag uit en verboden arbeiderscoalities.

Hoezeer dit alles overeenkwam met den geest der toenmaals naar "vrijheid" worstelende burgerklasse, toonde deze toen zij in de fransche omwenteling de politieke macht veroverde: zij voerde toen een verbitterden strijd tegen de overblijfselen van het gemeenschappelijk grondbezit, die zich in Frankrijk nog staande gehouden hadden, en vaardigde een streng verbod uit tegen arbeidersvereenigingen.