Pagina:Keulemans - Vogels van de Kaap-Verdische Eilanden (1866).pdf/15

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 377 —

met de kleine zangvogels en het steenuiltje. Dit doen zij vooral gedurende het warmste gedeelte van den dag. In de ochtend- en avondstonden schijnen zij hem daarentegen te vreezen, aangezien hij dan beter ziet dan over dag. Gedurende dien tijd, hoort men zijne stem zelden, of slechts dan wanneer hij verstoord is of vervolgd wordt; echter zingt hij reeds vóór zonsopgang en tot na zonsondergang, en is hij de vogel, welken men het eerst en ook het laatst van den dag hoort. Bij maanlicht zingt hij ook des nachts.

Gedurende den paartijd roept het mannetje, onophoudelijk klapwiekende, zijn wijfje; dit geroep komt met de syllaben swiek, wiek-tjoe enz. overeen. De mannetjes vervolgen de wijfjes van boom tot boom en zingen daarbij, onder het vliegen. Zij zijn dan zeer onrustig, in tegenstelling van hun anders rustigen aard. Ook bestaat er alsdan eenig verschil in hunne wijze van zingen en in hun geluid, dat in dien tijd krachtiger en zwaarder is. Hun zang is eentoonig, bestaande uit eenige korte syllaben, die zij onophoudelijk herhalen. Bij het opvliegen of als zij verstoord zijn, laten zij een schel, krachtig geluid hooren, hetgeen met de syllaben: tjek, tjek, tjek enz. overeenstemt. Wanneer zij zittende dit geluid uiten, houden zij den snavel omhoog gerigt en draaien zich op hunne zitplaats rond.

De broeitijd dezer vogels is van Augustus tot September. Het wijfje legt telkens twee, somtijds ook drie witte eieren, op den molm van diepe boomholen. De jongen dragen, wanneer zij het nest verlaten hebben, een kleed zeer verschillend van dat der ouden. Tusschen de twee seksen bestaat geen verschil in kleur, doch de oude mannetjes zijn doorgaans iets donkerder op de bovendeelen.

Deze vogels zijn buitengewoon mak; men kan hen op vijf tot tien passen naderen. Op het warmste gedeelte van den dag schijnen zij in een licht slaperigen toestand te verkeeren, daar men hen dan bijna met de hand vangen kan.

De inwoners noemen dezen vogel: Djo-djo of Dzjo-dzjo, hetgeen dom of onverstandig beteekent.


ALCEDO COERULEOCEPHALA.

Dit ijsvogeltje houdt zich nabij beken, rivieren of langs de zeekusten op. Het is over het geheele eiland verspreid en vrij algemeen in het lagere gedeelte. Het voedt zich hoofdzakelijk met waterinsekten of kleine visschen.

Er bestaat geen verschil in kleur tusschen de twee seksen. De jongen