Pagina:Keulemans - Vogels van de Kaap-Verdische Eilanden (1866).pdf/20

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 382 —

verkocht. Niettegenstaande zij schuw, slim en voorzichtig zijn, geraken zij dikwijls in zulke strikken. Wanneer zij zich gevangen zien, laten zij een hevig geschreeuw hooren, hetgeen den neger tot sein dient, die hem zoo goed mogelijk in een zak stopt, meestal met den strik er bij, daar hij het niet raadzaam acht om hem er uit te halen, aangezien de gevangen vogel zich door bijten verdedigt.

De gewone naam van dezen vogel op het eiland is Papagayo.


PSITTACULA PULLARIA.

Deze vogeltjes komen in het onbebouwde gedeelte, doch zeldzaam voor. Ik vond eenige malen troepjes van ongeveer tien stuks. Zij zijn schuw, doch minder voorzichtig dan de voorgaande papegaai-soort.

Op St.-Thomas, alwaar geene grijze papegaaien voorkomen, zijn deze vogeltjes zoo algemeen, dat de inwoners hen tegen een vintem het paar verkoopen (een vintem is ongeveer vijf centen). Op St.-Thomas en Principe dragen zij den naam van Periquitó.


CHRYSOCOCCYX SMARAGDINUS.

Deze Bronzen-koekoek heeft eene lengte van 20 centimeters, waarvan de staart de helft inneemt. Hij heeft eene slanke gestalte en prachtig gekleurde vederen. De bovenkaak is groenachtig, de onderkaak grijs, doch min of meer groen aan de punt. De schubvormige vederen hebben, naarmate er het licht op valt, een blaauwen of roodachtigen metaalglans. De mannetjes verschillen van de wijfjes, doordien zij zwaarder en hunne buikvederen iets donkerder gekleurd zijn. Het geel dezer vederen is na den dood der vogels, wanneer de voorwerpen aan een fel licht blootgesteld zijn of in alkohol gedompeld worden, aan min of meer volkomene verbleeking onderhevig, en wordt eindelijk geheel wit. De beweering, dat de wijfjes witte onderdeelen hebben, is derhalve onjuist. Beide seksen hebben de oogleden kaal, die, gelijk de pooten, blauwgrijs zijn, terwijl de iris grauw is.

Op Prinseiland is deze vogel weinig talrijk en moeilijk te verkrijgen, aangezien hij zich zelden in struiken of lage boomen, maar altijd in de toppen der hoogste boomen ophoudt. Wanneer hij zingt of fluit, zit hij altijd in eene rustende houding, op dikke takken, zoodat hij weinig of in het geheel niet zichtbaar is. Behalve dat, heeft hij, door zijn kleur en zijn vorm, veel overeenkomst met een smal boomblad, en door de rijk bebladerde boomen is het meestal geheel onmogelijk hem te ontwaren.