Pagina:Keulemans - Vogels van de Kaap-Verdische Eilanden (1866).pdf/36

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 398 —


inwoners van meening zijn dat hij zich met klei en aarde voedt. Hagedissen en wormslangen eet hij eveneens gaarne.

Deze vogels zijn doorgaans verbazend vet. Hun vleesch is smakelijk en door de inwoners zeer gezocht; van het armbeen worden roertjes voor pijpen gemaakt. Hun stemgeluid doet aan dat van onzen raaf denken; zij schreeuwen echter alleen onder het vliegen.

Men ziet hen dikwijls met papegaaien en reigers in gezelschap rondvliegen; zij leven echter meest alleen of gepaard.

Omtrent hunne nesten of hun broeitijd kan ik niets met zekerheid bepalen, en van de inboorlingen verkreeg ik slechts tegenstrijdige opgaven. Het waarschijnlijkst is dat zij op boomen nestelen. Eenige inwoners beweerden dat zij een nest maken, gelijkende op dat van Ardea gularis, en in Januari broeien.

Het is een zeldzame vogel die moeielijk te bemeesteren is. Wanneer hij zich op den grond ophoudt, kan men hem niet te zien krijgen, vermits hij zich achter groote en kleine steenen of omgevallen boomen verschuilt, zoodra hij eenig gevaar vermoedt. Ook in de boomen is hij niet dan met de meeste oplettendheid te ontwaren, daar hij stil en in rustende houding zit en meestal tusschen de bladeren verscholen is.

In de nabijheid der stad komt hij uiterst zelden voor, en alsdan wordt zijn bezoek voor een kwaad teeken gehouden, daar hij, volgens de inwoners, den dood van een der voorname ingezetenen aankondigt. De inboorlingen noemen dezen vogel Corvaŏ.


ARDEA GULARIS.

Deze reigersoort is vrij algemeen langs de groote rivieren en aan het strand, vooral van het westelijke gedeelte des eilands. Zij is kleiner dan onze blaauwe reiger (Ardea cinerea). Tusschen de twee seksen is geen verschil in kleur. De meesten hebben het vleugeltje (bastaardvleugel) wit. Sommigen verschillen aanmerkelijk in kleur, vooral aan de vleugelpennen, die dikwijls geheel wit zijn. Men vindt ook witachtige voorwerpen, die echter meestal op de bovendeelen grauw gevlekt zijn. Er komen, ofschoon zelden, geheel witte voorwerpen voor.

Deze reiger heeft een geele iris, een donkergrauwen bek en de pooten aan de onderhelft van den schenkel geelachtig, aan de bovenhelft zwart.

Zij broeien van Januari tot Maart, en maken hunne nesten op boomtakken en in struiken. Het getal jongen is doorgaans twee; zij zijn bruiner van kleur dan de ouden.