Pagina:Keulemans - Vogels van de Kaap-Verdische Eilanden (1866).pdf/6

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 368 —

belegd. De eieren waren vuil wit met bruinachtige spikkeltjes, vooral aan den stompen kant, waar deze vlekjes ook grooter waren. In dezelfde maand vond ik jongen van ongeveer een maand oud, waaruit blijkt dat deze vogels ook vóór Januari broeien.

De zang van het mannetje is dezelfde als van onze Europeesche voorwerpen.

Op St.-Nikolaas waren in de maand Februari bijna allen aan de keel roodachtig en geel of oranje gekleurd. Dit ontstaat door het aanhechten van het stuifmeel der bloemen eener alsdan bloeiende Aloë-soort, uit wier kelken zij insekten halen. Op dienzelfden tijd vond ik vele andere vogels, zoo als bij voorbeeld Calamodyta brevipennis en Passer erythrophrys, die, om dezelfde redenen, eene geelroode keel hadden.

De inwoners van St. Antonio noemen deze vogeltjes Pardal rouxinol, en op St.-Nikolaas worden zij doorgaans Toutinegro (Zwartkop) genoemd.


CALAMODYTA BREVIPENNIS.

Deze vogel, door den heer Dohrn benoemd, en die van de Europeesche rietzangers door zijne korte vleugels afwijkt, komt op St.-Nikolaas vrij talrijk voor.

Er bestaat geen uiterlijk verschil tusschen beide seksen; zij zijn geheel grauw en doen door hare kleur aan Cal. arundinacea denken. Zij zijn echter grooter dan deze. De ouden zijn op de bovendeelen een weinig grijzer van kleur dan de jongen.

Deze vogels houden zich vooral op de bergen op; zij worden ook, ofschoon in geringer aantal, in de suikerplantaadjes aangetroffen, waar zij intusschen doorgaans meer verscholen leven. Zij klimmen tegen het suikerriet op, even als onze rietzangers tegen het riet of de biezen, en zingen even als de onzen, in eene bijna loodrechte houding zittende. Deze soort behoort onder degenen, die zich op plaatsen ophouden, waar nagenoeg geen water te vinden is.

De zang dezer vogels is geheel verschillend van die der in Europa voorkomende rietzangers. Het gewoon geroep gelijkt op de syllaben: psiet tjirvit, tjirrit enz. De eigenlijke zang luidt min of meer als de volgende syllaben: wiet, wiet, wiet, wie del-wiedel, rikikikikiki-wiet, wiet; somtijds laten zij een schelklinkend geluid hooren, even als onze zwarte lijster (Turdus merula) onder het opvliegen. De toonen van hunnen zang zijn, in aanmerking genomen de geringe grootte des vogels, buitengewoon krachtig en grof, en men zou vooronderstellen, dat dit geluid door eenen grooten lijsterachtigen vogel wordt voortgebracht.