Naar inhoud springen

Pagina:Keulemans Onze vogels 1 (1869).djvu/129

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

hier overwinteren. Die, welke ons verlaten; trekken Zuidelijk, tot het Noorden van Spanje, Lombardije en Toscane, waar zij van November tot April en soms den geheelen zomer blijven; zij broeijen er ook, en de daar geboren jongen zijn kleiner en donkerder aan den kop, dan de hier te lande uitgebroeide. Dit nu zijn de Zuidelijke Staartmeezen; zij krijgen nooit een witten kop, maar blijven op elken leeftijd en in elk jaargetijde gestreept. Bij de Midden-, West- of Zuid-Europesche individuen levert dus noch sekse, noch leeftijd of jaargetijde eenig aanmerkelijk verschil in kleur op. In Engeland, het Noorden van Spanje, Lombardije en Toscane worden dan ook geene Staartmeezen gevonden, wier bovenkop geheel wit is. Dit geldt ook voor de hier te lande uitgebroeide voorwerpen. Daar nu de Noordsche Staartmees in Nederland, in België en in 't Noorden van Pruissen overwintert, en er onder deze vogels voorwerpen met witten kop worden aangetroffen, is het gemakkelijk te verklaren, dat, ten onregte, aan de hier broeijende Staartmeezen een winterkleed wordt toegeschreven. Bij de Staartmees, namelijk bij de hier te lande broeijende, is het mannetje niet van het wijfje te onderscheiden. De jongen daarentegen hebben de strepen op den bovenkop niet zwart, maar donkerbruin met roskleurige veêrtjes langs deze donkere strepen; het naakte ooglid is bij hen rose; hunne onderdeelen zijn minder blank dan die der ouden, en de geheele vogel is kleiner. Na den eersten rui hebben zij nagenoeg de kleuren der ouden.

De Noordsche Staartmees is steeds van de onze te onderscheiden door den witten kop der ouden, doordien de vlekjes op de borst ontbreken en de voorwerpen steeds aanmerkelijk grooter zijn. De vleugels zijn 5 à 9, de staart 10 à 12 en de tarsus of voetwortel 1½ millimeter langer dan bij de Midden-Europesche voorwerpen. De jongen der Noordsche Staartmees zijn bij 't verlaten van het nest reeds grooter dan de volwassen voorwerpen der Midden-Europesche; nadat deze jongen volwassen geworden zijn en gebroeid hebben, worden de vederen aan den kop en aan de onderdeelen nog lichter, dikwijls geheel zilverwit, en heeft het kale ooglid eene oranjeroode kleur aangenomen. Zij broeijen in Scandinavië, maken nesten even als de bij ons levende, en trekken 's winters naar Midden-Europa, namelijk, gelijk ik hiervoren opmerkte, naar Nederland, Noord-Pruissen en België. De trekkende troepen bestaan gewoonlijk uit de jongen van het laatste broeisel met de ouden, of uit jongen (welke misschien die van het eerste broeisel zijn) alleen. Zij vereenigen zich weder met andere zwermen of sluiten zich bij Meezen, Winterkoningjes of Goudhaantjes aan. In het najaar