de pooten lichter en de roodachtige borstveêren een weinig fletser zijn. Het wijfje heeft over het geheel eene groenachtig graauwe tint, geen grijs in den nek, geene roode wangen, keel of borstveêren, ook geen zwart aan de vleugels, en het is meestal iets kleiner dan het mannetje. De jongen hebben, tegen den tijd dat zij het nest verlaten, in kleur eenige overeenkomst met hunne moeder, doch hunne onderdeelen zijn blanker. Zij krijgen hunne volmaakte kleuren spoedig; reeds in de tweede maand kan het geslacht bij hen onderscheiden worden, en met de derde of vierde maand zien de jonge mannetjes er als de ouden in hun winterkleed uit.
Het voedsel der Vinken bestaat in allerhande zaden, jong groen, granen en insecten, met welke laatsten de jongen worden grootgebragt. In den winter, als er sneeuw ligt en er voor de Vinken weinig te eten is, komen zij nabij de woningen en nemen, even als de Musschen, zeer gaarne kruimels brood, zelfs aardappelen als voedsel. In de kooi geeft men hun wit- en hennepzaad.
De zang van het mannetje is krachtig, aangenaam luidend, maar weinig afwisselend. Hij herhaalt altijd ongeveer dezelfde syllaben die hij even te voren liet hooren. Evenwel bestaat er onder den vinkenzang of zoogenaamden „slag" veel onderling verschil, en daarnaar worden de gekooide Vinken (waaronder de ongelukkige blinden) gewaardeerd. Elk mannetje heeft namelijk zijne eigenaardige wijze van zingen, en de meesten verwisselen dikwijls de toonen van hun regelmatigen zang in dier voege, dat zij drie en meer slagen laten hooren. Het geluid of de toonaard van den slag is, al naar de omstandigheden, waaronder de vogel verkeert, of de streek, die hij bewoont, zeer verschillend; ook neemt dikwijls het eene mannetje een meer of minder fraaijen toonaard of slag van het andere aan.
Als men in April, namelijk in den paartijd een gevangen Vink in de nabijheid der vrije voorwerpen plaatst, dan zal hij gewoonlijk het eerste slaan; gaat hem echter een sterker mannetje in 't zingen vóór, dan zal de gevangene zwijgen. De Vink, in den vrijen staat, is ijverzuchtig en twistziek, wanneer de paartijd daar is; onverschrokken valt hij dan elken mededinger aan, zingt bij en na den aanval, doch zwijgt, wanneer hij de nederlaag geleden heeft, en wacht dan tot zich eene betere gelegenheid voor hem opdoet, om een wijfje magtig te worden. Zijn er mannetjes in de nabijheid van een gekooiden, en slaat deze onbevreesd door, dan wordt hij weldra voor de in vrijheid zijnde een verklaard vijand, en zij trachten elkander te overschreeuwen slaan dan door tot hun de magt ont-