Pagina:Keulemans Onze vogels 2 (1873).djvu/310

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

ofschoon ieder paar niet meer dan driemaal 's jaars eene generatie voortbrengt, voor elk waarvan gewoonlijk een nieuw nest vervaardigd wordt. Deze bijzonderheid geeft het beste bewijs voor de levendige, werkzame geaardheid dezer vogels; immers hebben zij alleen voor het bouwen van een nest 5 à 7 weken noodig. Zulk een nest is dan ook allerkeurigst zaamgeweven; want het zijn regte kunstenaars in den nestbouw, de bekwaamste misschien van alle Weversoorten. Beide ouden zijn den geheelen dag druk aan den arbeid en brengen uit de nabijheid allerlei plantenvezels, afgerukten buitenbast van grashalmen, grasbladen, palmbladen enz. aan, waaruit dan het peervormige nest wordt zaamgesteld; het wordt aan de bovenste takken van lage, of aan de onderste takken van hooge boomen bevestigd, maar zelden tusschen grashalmen aangelegd. Het wijfje broeit hare 4 à 6 blaauwwitte eijeren alleen uit, en de jongen worden door beide ouden met insecten gevoêrd. De ouden eten zaden, zelden jong groen, en alleen weeke insecten, zoo als spinnen en rupsen.

In gevangenschap zijn zij beroemd door hun onvermoeiden ijver in het weven van pluis en draden. Ieder paar dient echter afzonderlijk te worden gehouden, vermits deze vogels, in hun overgrooten lust tot vlechten, maar al te vaak hun kooigenooten de veêren uittrekken, om die als weefdraden te bezigen. Zijn er dan ook kleine, zwakkere soorten in hunne nabijheid geplaatst, dan zijn deze gewoonlijk binnen eenige dagen geheel kaalgeplukt, ten behoeve van het weefsel dezer al te ijverige vogels. Soms ook spaart het mannetje niet eens zijne wederhelft; want is eenmaal de bouwzucht bij hem aangewakkerd, dan kent hij geen medelijden en zal dan zelfs, bij gebrek aan geschikter materialen, papier, ja spelden tusschen het reeds bestaande werk inweven. Steeds werken beide echtgenooten te zamen; zij beginnen met de draden aan de traliën en ruststokjes vast te hechten, en weven dan maar onvermoeid door, totdat er ten slotte bijna geen open plekje meer voor hen overschiet om te rusten of op en neêr te springen. Gewoonlijk geeft men hun, als weefmaterialen, gekleurde wollen draden (borduurwol), doch uit grasstengels en geknipte reepjes papier werken zij veel netter en kunstiger.

Zij zijn verstandelijk weinig ontwikkeld, en schuw en zeer nijdig van aard; zelfs de ouden leven in voortdurend ongenoegen. Op hun gevederte zijn zij echter bijzonder net; zij pluizen zich dan ook eenige malen daags en baden gaarne.

Men voêrt ze met gierst en wit zaad, of met zoogenaamd bosjeszaad. Hennepzaad nuttigen zij slechts met tegenzin, gemalen maïs, gekookte of geweekte