Pagina:Land en volk van Sumatra (1916).djvu/118

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

84

vulkaantop van den Boer Tèlong. Maar overigens is het land, de groote tertiaire vlakten in de eerste plaats, één schrale blang met pijnbomen, de Pinus Merkusii of toesam, afzonderlijk, in groepen en in grootere, lichte wouden voorkomend. Weliswaar zijn deze pijnboomen ook buiten het Gajō-land op Sumatra niet onbekend, (Junghuhn vond deze kinderen van het Noorden tot zijne groote verrassing in 1844 op het plateau van Si Lantom, terwijl Fennema dennenaalden in fossielen toestand in jong-plioceen in Angkola aantrof), maar toch vormen zij nergens den karakterboom van het landschap gelijk hier.

De beteekenis van het woord blang is niet geheel gelijk bij de Gajō's en de Atjehers. In Atjeh verstaat men er sawahvlakten onder; in de Gajō-landen elke onbebouwde vlakte, in tegenstelling met het oerwoud der gebergten. Alleen in de rivierdalen wordt de blang onderbroken door struikgewas en loofboomen; overigens bestaat de bodem overal uit dezelfde, veelal lateriet-achtige, geelgrauwe tot oranje-gele klei, glad en glibberig, dikwijls licht gekleurd.

Daarop eene schrale begroeiing; kort, vaal gras in bosjes, soms armelijke alang-alang, hier en daar droge varens, aard-orchideeën en rhododendron's, maar met veel kale, onbegroeide plekken er tusschen. Eentonig, doodsch, onvruchtbaar land; alleen langs de rivieren voor bebouwing geschikt, en dan nog slechts op plaatsen, waar de diep ingesneden dalbodem voldoende ruimte biedt en de rivier geen zand en rolsteenen in groote massa's heeft neergelegd. Het scherpst is het hier aangegeven karakter van het landschap uitgedrukt in Döröt.


§ 19. Bevolking en economische toestand van het Gajō-land.

De oppervlakte der Gajō-landen wordt berekend op 13 400 K.M2 of 25 van Nederland of 14 van geheel Atjeh. Niettemin wonen er maar heel weinig menschen. Snouck Hurgronje waagde nog geene schatting; Volz stelt het getal, maar met veel reserve, op 40 à 50 000.

Dit geringe getal kan geene verwondering wekken. De Gajōlanden vormen wel het meest afgesloten deel van Sumatra en de bodemgesteldheid lokt ook niet tot vestiging van vreemdelingen uit. Niettemin zijn er nog zeer veel dalgronden en lagere berghellingen