Pagina:Leydse Courant vol 1828 no 078.djvu/3

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

[Ne]derlandsche krijgslieden, welke in den veldslag van [Wa]terloo hebben uitgemunt.

 — Bij eenen bijzondere brief uit Bern van den 15 de[zer] wordt gemeld, dat de Apotheek van den Heer [Da]genstecher niet meer bestaat. Twee knechts zich, [de]n 12., omstreeks 7 uren in den avond, naar de kelder [be]geven hebbende om acher te halen, hadden het ongeluk [de] flesch te breken; door het licht vatte het vocht [vl]am, deze deelde z[i]ch aan andere geestelijke vochten [m]ede, en er volgde eene verschrikkelijke uitbarsting. [D]e apotheek, het kantoor, het laboratorium, de gangen, [e]en gedeelte der eerste verdieping stortten in. De [g]lazen der naburige huizen werden verbrijzeld en de [s]traat leverde een aanblik der verwoesting op. Men werd den brand meester, maar niets heeft kunnen gered worden.

 — Door Zijne Excell. den Commissaris-Generaal over Neêrlands-Indie zijn gedaan de volgende benoemingen:
 Tot lid der sub-commissie van landbouw in de residentie Kadoe, J. W. H. Smissaert, thans Secretaris van die commissie, en zulks in plaats van F, H. Leurs, honorabel ontslagen; tot Secretatis bij gemelde commissie, D. L. Baumgardt, ambtenaar bij de landelijke inkomsten; tot gezagvoerder der recherche-boeijer, met rang van onder commies der recherche, H. Boekhoff; tot stads-geneesheer en opziener der vaccine te Soerabaija, de tweede stads-geneesheer te Batavia, de Medicinae Doctor W. H. Michgorius, en zulks in plaats van den Medicinae Doctor F. G. Knuth, op zijn verzoek honorabel ontslagen; tot assistent-resident van Gorontalo, W. L. van Geurike, laatst assistent-resident te Galila; tot lid der sub-commissie van.landbouw in de residentie Tagal, de plaatselijke Heelmeester en opziener der vaccine aldaar .... Hahn, en zulks in plaats van C. van Winckelman, honorabel ontslagen; tot secretaris der residentie Batavia, B. J. Elias, thans fungerend directeur van ’s lands drukkerij; tot zoutpakhuismeester te Pasoeroean, A. T. Zwartz, ambtenaar op wachtgeld, en zulks in plaats van E. J. Jacobs, ontslagen; tot assistent-resident van Madura, Baron van Reede van Oudtshoorn, thans assistent-resident te Salatiga; tot assistent-resident van Sumanap, L. C. Graaf van Ranzow, gewezen resident van Riouw; tot confrontist der tweede klasse bij de algemeene rekenkamer, L. W. Mondt, thans eerste klerk; tot eersten klerk bij gemelde kamer, G. J. Heyligers, thans eerste klerk bij het vendu-departement te Batavia; tot teekenaaar bij den ingenieur der civiele gebouwen en werken te Batavia, W. H. Bernhoff, thans klerk op deszelfs bureau; tot klerk bij gemelden ingenieur, G. E. Rynberg; tot eerste concierges bij de bureaux in het gouvernementsgebouw te Weltevrede, A. Eckhartt, thans bode en kamerbewaarder bij de algemeene secretaire, en V. le Bailly, thans concierge bij de generale directie van financien; tot algemeenen ontvanger te Samarang, C. Scheltema, secretaris der gemelde residentie, thans als zoodanig fungerende te Japara en Joana; tot waarnemend secretaris der residentie Samarang, M. Raket, gewezen secretaris te Sadras; tot leden der sub-commissie van landbouw in de residentie Passaroean, C. von Winkelman, waarnemend assistent-resident van Malang, en Donald Maclennan, koopman te Passaroean; tot commies bij het residentie-kantoor te Soerabaija, N. Coblyn, thans werkzaam te Japara, en tot commies bij het bureau van den assistent-resident te Griessee, F. A. Questin, thans zout-pakhuismeester en post-commies te Toeban.
 Honorabel oneslagen, de tweede commies bij de generale directie van financien, P. H. Versluys; honorabel ontslagen en gepensioneerd, de commies op het residentie-kantoor te Bantam, J. C. Koch, en ontslagen de ambtenaar W. van Blommestein, laatst secretaris der residentie Japara en Joana.

MENGELINGEN.

TIJDSCHRIFT VOOR KRIJGSKUNDIGE WETENSCHAPPEN.

 Men heeft ons verzocht eenige melding te maken van een Krijgskundig Tijdschrift, hetwelk te Parys, sedert drie jaren, met het beste gevolg uitkomt. Journal des Sciences Militaires des Armées, de Terre et de Mer; dans lequel sont inserés textuellement, les ouvrages publiés par les Depots-Généraux de l’Artillerie, du Genie, de la Guerre, de la Marine, et par le Bureau de Longitude; publié sous la Direction du Général d’Artillerie, Guillaume de Vaudoncourt, Paris, 8vo.
 Wij kunnen van dit tijdschrift, waarvan ons de twee eerste jaargangen, en de aanvang van het 3e en 19e Livraisons, en waarvan telkens drie Livraisons een deel uitmaken, slechts eene algemeene aankondiging geven, daar ook zelfs maar de optelling der daarin geplaatste opstellen, verreweg het bestek onzer Mengelingen te buiten zoude gaan.
 Een aantal Fransche officiers, zoo wel van de landrnagt als van de zeemagt, in verband met onderscheiden geleerden, heeft zich daartoe vereenigd; welker namen grootendeels voor het meerendeel op den titel opgeschreven staan; een Daru, Dupin, Borey de St. Vincent staan aan het hoofd, op welken in de volgende Livraisons eene steeds toenemende reeks van andere uitmuntende Krijgslieden en Geleerden volgt. Een bemoedigend blijk, in de daad, der levendige deelneming, welke deze onderneming opgewekt heeft. Reeds uit den titel blijkt, dat het ontwerp veel omvattend is, daar het alle Militaire Wetenschappen, niet slechts met betrekking tot de Landmagt, maar ook tot de Zeemagt, in zijnen omvang opneemt. De verdere inrigting is aldus: Elke Livraison verdeelt zich in deze Rubrieken: Theorie, Application, Histoire et Geographie, Melanges, waarvan onder elk hoofd een of meer opstellen voorkomen; en wel ten deele uit zulke, die op de Landmagt, deels zulke, die op de Zeemagt betrekking hebben.
 De Rubriek Theorie, zoekt deze in hare verschillende wijzigingen te omvatten; nog grooter is de rijkdom in het praktische gedeelte Application. Het Historische gedeelte bevat voornamelijk beschrijvingen en beoordeelingen van veldslagen, met bijgevoegde gelithografieerde voorstellingen. De stof hiertoe is niet alleenlijk uit de nieuwe, maar ook uit de oude geschiedenis genomen; voornamelijk uit de Romeinsche; en ook wat den nieuweren tijd betreft, uit den zevenjarigen oorlog, die volstrekt als de leerrijkste voor de krijgs-wetenschap verklaard wordt. De rubriek Melanges behelst ook tevens opgave van eenige Militaire Schriften. Men ziet uit dit een en ander, dat er ook voor eene toereikende menigvuldigheid en afwisseling gezorgd wordt, en dat niet alleen de krijgsman van beroep, maar ook de vriend der geschiedenis overvloedig voedsel voor zijne weetgierigheid alhier vinden zal.

Iets over

VOLMAKING

der

REGTSGELEERDE STUDIEN.

 De omstandigheden welke wij thans in ons Vaderland beleven, zijn van dien aard, dat de aandacht van elk een gevestigd is, op alles wat tot het openbaar onderwijs in betrekking staat. In vele landen is men ontevreden met de bestaande wetten op dit onderwerp, maar men vergeet te bedenken dat die wetten soms zoo bitter oogluikend, ten uitvoer gebragt of slof gehandhaafd worden, dat het een waar verdriet is om die gansche machinerie van nabij te beschouwen. De Hemel beware ons voor alle naäperij, hetzij van Franschen of van Duitschers. Dit mag men vooral te Leyden zeggen, alwaar de Universiteit gedurende meer dan honderd en vijftig jaren het model van alle Akademische inrigtingen geweest is. Doch deze en gelijksoortige beschouwingen behooren niet regtstreeks tot onze taak. Intusschen kan het daarvan niet vreemd geacht worden, wanneer wij eene toevallig zich opdoende gelegenheid ons ten nutte maken, om het gevoelen, van een der beroemdste Hoogleeraren in Duitschland, den Heer Geheimen-Justitie-Raad en Göttinschen Professor Hugo, over deze onderwerpen mede te deelen, hetwelk zijn Hoog-Geleerden heeft kenbaar gemaakt in een verslag van zeker bij Treuttel en Würtz te Parys in 1827 uitgekomen werkje, ten titel hebbende: Du Perfectionnement des Etudes legales, dans l’Etat actuel de la Societé, par Joseph Rey, de Grenoble, Avocat, Ancien-Magistrat, pag. 108, 8vo.

 Dit boek heeft twee Hoofd-afdeelingen. De eerste, van bladz. 7 tot bladz. 48, is Historisch, van daar af komen de voorslagen van den Auteur, over de manier hoe het openbaar onderwijs zoude behooren ingerigt te zijn. Allereerst wordt Italie, Engeland en Frankrijk, de Anglo-Amerikanen, vervolgens Duitschiand en de Nederlanden en allerbijzonderst wat bij deze voor de Regtswetenschap gedaan is, naauwkenrig onderzocht. Doch dat bijzondere is niet veel bijzonders. De Heer Advokaat Rey zegt ook daarom, dat hij maar liefst alle geleerde onderzoekingen vaarwel wil zeggen, want dat de hedendaagsche Geleerden meestal niet regt weten wat geleerdheid is. Dit mag waar zijn te Grenoble, maar elders zijn de Geleerden ontzaggelijk geleerd. Niemand wordt Hoogleeraar of Leeraar of Regter die niet algemeen de toejuiching en bewondering tot aan de uiterste grenzen der Koningrijken geniet. „J’aurai l’honneur de vous conduire jusqu’à l’extremité de mon Territoire,” zegt de Vader van Cendrillon, „il n’y a que deux pas.” Nu tot aan de grenzen van hun grondgebied zijn vele Hooggeleerde en Geleerde en Hoog-Edel-Gestrenge Heeren, zeer geëerd, gevreesd en beroemd! al neemt men verder niet veel notitie van hen!
 De Heer Joseph Rey heeft intusschen zeer voorzigtig gedaan, dat hij zich maar in geenerlei geleerde onderzoekingen verdiept heeft, want men ziet zeer wel uit het weinige dat in dien zin bij hem voorkomt, hoezeer de Heeren Franschen vreemd zijn van alles wat buiten hun Rijk in de geleerde wereld voorvalt. Maar dit zal hoe langer te meer ook elders plaats grijpen, naar mate men zich allerwege van dien band zal trachten te ontslaan, die alle geleerden in alle Rijken en volken zamen bindt, dat is de taal der geleerden, dit merken wij aan in het voorbijgaan, want Professor Hugo is mede een dier Heeren, die alle geleerde zaken in de landtaal behandelt.
 De Heer Rey verwart, b. v., de eene eeuw met de andere en vermengt nieuwerwetsche Fransche leerbegrippen met overoude Engelse denkbeelden. Zoo gelieft het hem de reglementen der Fransche Université toe te passen op de Universiteiten van Schotland, welke volgens hem, voormaals bestaan zouden hebben uit vier Colléges, te weten: Edinburg, Glasgow, St. Andrews en Aberdeen en andere dergelijke onnaauwkeurigheden meer. Maar des te vollediger is de schrijver, ten opzigte van den nieuweren tijd, toen hij, b. v., partij kon trekken van zijn verblijf in Engeland, en hij schijnt ook met de Hoogduitsche taal niet onbekend; want hij toont meer dan één Hoogduitsch schrijver geraadpleegd te hebben, ten minste hij haalt de werken van Wendeborn en van Savigny aan. Professor Hugo zegt dat de Duitschers aan den Heer Rey veel dank schuldig zijn; want even gelijk de Anti-Jezuitische Fransche schrijver Montlosier Duitschland wegens deszelfs Ecoles de Droit bij, zonder geroemd heeft; zoo geeft Rey aan de Duitschers de loffelijke getuigenis, dat bij den Regts-wetenschap op de Universiteiten, waarvan hij eene uit het bekende werk van Villers overgenomene beschrijving geeft, meer dan elders volledig onderwezen zoude worden, waarbij hij zich ook, op zeker berigt van Professor Warnkoening beroept, hetwelk in de Themis geplaatst is, en dan tevens de Series Lectionum der Duitsche Universiteiten aanhaalt. Uit deze laatste heeft hij dan ook 25 eigenlijk Juridische en 9 tot de Filosofische faculteit behoorende lessen uitgetrokken, waaronder er dan ook niet weinige voorkomen, van welke Professor Hugo verklaart, dat hij zeer verlegen zou zijn, als men hem de opgave vroeg, wáár en door wie dezelve gehouden worden: zoodanig heeft de Heer Rey eenige weinige lessen, of zoo als wij zeggen Kollegien, die misschien slechts op eene enkele Hoogeschool in Duitschland, en welligt maar eens een enkel Semester gehouden worden, als vaste en allerwege gehouden wordende Kollegien opgegeven, b. v.: over eigendom en bezits-regt, over hypotheken, over voogdijschappen, zelfs een Kollegie over het reizen, welke Rey alle onder die Akademische lessen plaatst, welke overal gehouden worden. Ook de Pandekten naar de legale orde, en meer andere lessen, die niet altijd en overal gehouden worden. Daarentegen, vergeet hij het geheele Natunrregt en al deszelfs verscheidenheden, zoo als het in Duitschland behandeld wordt, waar men thans op zekere Hoogeschool, vijf Hoogleeraars, ieder met zijn eigen systema en met zijn eigen compendium in de hand, daarover aantreffen kan.
 Van dit alles zegt hij niets, en evenwel schijnt hij veel waarde aan de studie van het Natuurregt te hechten, en zelfs bl. 2. het stelsel van Owen, hetwelk men (zegt Hugo) in Duitschland zeer zeker ook bizar en baroc noemen mag, ten bewijze bijbrengt, dat het regt vrij wat eenvoudiger zoude kunnen onderwezen worden dan wij hetzelve gewoon zijn te behandelen. Ook van kollegien over den tekst van het Corpus Juris zegt hij niets. Hij noemt de Nederlandsche Universiteiten een evenbeeld of navolging der Duitsche; met even veel regt (zegt Hugo) had hij dezelfde uitspraak omtrent de Russische Universiteiten kunnen doen...!
 Voor dat de Heer Rey tot zijne ontwerpen van volmaking der Regts-Studien overgaat, plaatst hij nog eenige aanmerkingen op den voorgrond, tot betoog hoe noodig het, bijzonder in eenen constitutionelen staat is, dat er eene menigte menschen gevonden worden die kennis van het Regt hebben. Vervolgens geeft hij twaalf voorbereidende, zeventien inleidende, even zoo veel tekstuéle, en twaalf praktische Studien op, die hij alle voor noodwendig houdt. In aanteekeningen is bij elk artikel ontwikkeld, hoe onmisbaar dit alles is, deels met de voorbeelden van andere Universiteiten, deels ook met die der Académie de Legislation te Parys opgehelderd en gestaafd. De hoofdzwarigheid bij het verwezenlijken dezer vrome wenschen, acht Professor Hugo daarin gelegen of het bezoeken van al die kollegien aan dwang onderworpen zal zijn, dan of zulks aan de vrije keuze der studerenden zal overgelaten blijven.


 Bij den dwang (deze woorden van den Heer Hugo, die hier met volkomen kennis van zaken spreekt, verdienen bijzonder in acht genomen te worden) weet men uit het voorbeeld der Duitsche landen, op welker Hooge Scholen dezelve plaats heeft, hoe men denzelven tracht te ontduiken, terwijl de kollegien die men toch bijwonen

(Het vervolg op de volgende bladz.)