Pagina:Longinus - Over de verhevenheid.pdf/18

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zijne lessen, dan door zijn voorbeeld, tot welsprekendheid. Bij de aanwijzing hoe men tot datgene, ’t welk in redevoeringen verheven is, kan komen, is hij grootsch en verheft zich bijna tot de hoogdravendheid des treurspels. Gelijk hij in zijne overbrengingen eene gelukkige stoutheid aan den dag legt, en het meest naar Plutarchus gelijkt, zoo is hij misschien in het opstapelen van dezelve te overdadig, noch houdt daarbij zijne eigene voorschriften genoeg in het oog. Van de ouden volgt hij, behalve anderen, voornamelijk Plato en Demosthenes na; en men moet in de lezing dier schrijveren veel tijds gesleten hebben, om zijne schoonheden te kunnen gevoelen”. — Hoe veel lofs intusschen alle bevoegde regteren aan longinus toezwaaijen, zijn er echter, die hem eenige onnaauwkeurigheid in de ontwikkeling en bewerking van zijn onderwerp verwijten. Doch dit verwijt berust alleen op eene, onzes achtens, verkeerde onderstelling omtrent het doel van onzen kunstregter met de vervaardiging van dit geschrift. Velen namelijk, en onder deze ook de Franfche vertaler van dit werk, zijn van gedachten, dat longinus ten oogmerk heeft, daarin over datgene te handelen, ’t welk in latere werken over de redekunst bepaaldelijk het verhevene genoemd wordt, of, zoo als Boileau zich uitdrukt, over dat buitengewone