Naar inhoud springen

Pagina:Malot, Alleen op de wereld (vert. Keller 1880).pdf/101

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zijn les niet kon leeren, was het zijne schuld niet, maar de schuld van zijn ziekte zeker.

Zou zij dan heengaan zonder hem een vriendelijk woord toe te voegen? Maar zij ging niet heen; inplaats van in het benedengedeelte van het schip te verdwijnen, kwam zij bij haar zoontje terug. — Willen wij het zamen nog eens beproeven? vroeg zij.

— O ja, mama, zamen.

Toen ging zij bij hem zitten en nam het boek weder op en begon langzaam de fabel te lezen van „de wolf en het lammetje."

Arthur herhaalde elken volzin, woord voor woord. Toen hij dit driemaal gedaan had, gaf zij het boek aan Arthur en zeide, dat hij nu maar alleen verder moest leeren. Daarop ging zij naar beneden.

Arthur begon dadelijk te leeren en van de plaats, waar ik was blijven staan, kon ik duidelijk zijne lippen zien bewegen. Het scheen, dat hij met aandacht leerde. Maar die aandacht duurde niet lang. Weldra sloeg hij zijne oogen van zijn boek op; zijne lippen bewogen zich minder snel, en opeens zweeg hij geheel.

Hij las niet meer; hij herhaalde niet meer. Zijne oogen, die nu her- dan derwaarts dwaalden, ontmoetten de mijne. Met mijn hand wenkte ik hem, dat hij voort zou gaan met leeren.

Hij glimlachte vriendelijk, alsof hij mij wilde bedanken voor mijn waarschuwing en zijn oogen vestigden zich opnieuw op zijn boek.

Maar weldra sloeg hij ze weder op en zij doolden van den eenen naar den anderen oever. Daar hij niet in de richting zag, waar ik mij bevond, stond ik op om zijne aandacht te trekken en wees hem toen op zijn boek.

Hij begon weder, half beschaamd, te lezen.

Ongelukkigerwijze schoot een oogenblik daarna een ijsvogel pijlsnel over het water, vlak voor het schip en liet als eene blauwe straal achter zich.

Arthur hief het hoofd op om hem te volgen.

Toen de vogel verdwenen was, vestigde hij zijn blik op mij.

Daarop sprak hij mij aan.

— Ik kan niet, zeide hij, en toch zou ik zoo gaarne.

Ik kwam bij hem. Die fabel is toch zoo moeilijk niet, zeide ik.

— O, dat is ze wel. Heel moeilijk.

— Ze scheen me zoo gemakkelijk, en toen ik ze uwe moeder hoorde voorlezen,dacht ik ze al te kennen.

Hij glimlachte ongeloovig.

— Wil ik ze eens voor u opzeggen?

— Waarom? dat is onmogelijk.

— Dat is volstrekt niet onmogelijk. Wil ik het eens probeeren? Neem het boek maar.