— Onder de schaduw van een grooten olmboom.
— Is hij alleen?
— Neen, met andere herders uit den omtrek.
— Welnu, als gij de schapen ziet, het park, de honden, den herder, kunt gij dan niet zonder fouten het begin van uw fabel opzeggen?
— Dat geloof ik ook.
— Probeer het eens.
Toen hij mij zoo hoorde praten en hem uitleggen hoe hij gemakkelijk eene les kon leeren, die hem eerst zoo moeilijk toescheen, zag Arthur mij met ontzag en zelfs eenigszins vreesachtig aan, alsof hij nog niet overtuigd was van de waarheid van hetgeen ik zeide. Na eenige oogenblikken van aarzeling, was hij echter gereed.
— De lammetjes waren zoo veilig in 't park; de honden sliepen en de herder, onder de schaduw van een grooten olmboom, speelde op de fluit met andere herders uit de buurt.
Toen klapte hij in de handen.
— Maar ik ken ze! riep hij; ik heb geen enkele fout gemaakt.
— Wilt gij het overige gedeelte van de fabel op dezelfde wijze leeren?
— O, met u ben ik zeker, dat ik ze zal kennen. Wat zal mama in haar schik zijn!
— En hij leerde de rest van de fabel, zooals hij het eerste gedeelte geleerd had. In minder dan een kwartier kende hij ze letterlijk en hij was juist bezig om ze op te zeggen, toen zijn moeder bij ons kwam.
— Eerst keek zij een weinig knorrig, dat zij ons bij elkander zag, want zij dacht, dat wij zamen speelden, maar Arthur liet haar den tijd niet een woord te zeggen.
— Ik ken ze! riep hij, en hij heeft ze mij geleerd.
Mevrouw Milligan zag me eenigszins verwonderd aan, en zij zou mij zeker iets gevraagd hebben, toen Arthur, zonder dat zij het hem vroeg, de fabel van „de wolf en de lammetjes" begon op te zeggen. Hij deed dit opgewonden en vroolijk, zonder een oogenblik te haperen en zonder een enkele fout.
Onderdehand zag ik mevrouw Milligan aan; ik zag een glimlach op haar schoon gelaat, en toen meende ik hare oogen vochtig te zien worden, maar daar zij op dat oogenblik zich over haar zoon heenboog en hem teeder met beide armen omhelsde, kon ik niet zien of zij weende.
— Die woorden, och! zeide Arthur, die beteekenen niets; maar men moet de dingen zien en Rémi heeft mij den herder laten zien met zijne fluit. Als ik onder het leeren de oogen opsloeg, dacht ik niet meer aan 't geen om mij was; ik zag de fluit van den herder en hoorde wat hij speelde. Wil ik u eens voorzingen wat hij speelde, mama?