aan de kieschheid en goedhartigheid van mevrouw Milligan, die mij vaak toesprak, of ik haar kind was.
En dan die reis in eene boot was voor mij zoo rijk aan allerlei vreemde dingen. Geen oogenblik verveelde ik mij of voelde ik mij vermoeid. Van den morgen tot den avond konden wij onzen tijd besteden.
Sedert men spoorwegen heeft aangelegd, reist men niet meer door het Zuiderkanaal; men kent het zelfs niet meer; toch is het een der merkwaardigheden van Frankrijk. Het is een van de meest belangrijke gedeelten van 'tland, dat het doorsnijdt en van de mooiste tevens. Als wij een van de schoonste partijen bereikt hadden, legden wij maar enkele mijlen per dag af; was daarentegen de streek eentonig, dan vorderden wij wat sneller.
De weg zelf besliste of wij zouden blijven of verder gaan. Geen van die lastige bemoeiingen, waarmede andere reizigers zich bezig hebben te houden, werden van ons gevergd. Wij hadden geen lange dagreizen te maken om een geschikt logement te vinden, waar wij zeker zouden zijn een goede tafel en een goed logies te bekomen.
Op de daarvoor vastgestelde uren werd de tafel voor ons aangericht onder de verandah, en terwijl wij van den maaltijd gebruik maakten, volgden wij kalm de oevers die voor ons voorbijschoven. Als de zon onderging, hielden wij stil waar de duisternis inviel, en wij bleven daar tot het weer dag werd.
Daar wij altijd thuis waren, kenden wij die eindelooze, vervelende avonduren niet, welke den reiziger zoo zwaar vallen. Die avonduren waren integendeel voor ons nog te kort, en de tijd om ons ter ruste te begeven overviel ons vóór dat wij nog aan slapen dachten.
Als de boot stillag en het koud was, bleven wij in het salon, waar een vuurtje werd aangelegd om het vocht en de nachtlucht te verdrijven, die voor een zieke zoo nadeelig zijn. Er werden lampen ontstoken en Arthur werd bij de tafel geschoven; ik ging bij hem zitten en mevrouw Milligan liet ons boeken met platen of photographieën zien. Evenals het schip, waarop wij waren, ingericht was voor dezen bijzonderen tocht, zoo waren ook de boeken en platen met het oog op de reis gekozen. Waren wij moe van het kijken, dan las mevrouw erhet een en ander uit voor, dat wij begrijpen konden en dat ons belang inboezemde. Soms bergde zij ook de platen weg en sloot de boeken en verhaalde ons de legenden, de gebeurtenissen die plaatsgevonden hadden in de streken, waar wij ons bevonden. Onder het vertellen keek zij haar zoontje steeds aan en het was aandoenlijk te zien, zooveel moeite zij zich gaf om zóó te vertellen, dat hij haar volkomen begreep.
Wat mij betreft, als het mooi weer was, had ik ook mijne taak.