Naar inhoud springen

Pagina:Malot, Alleen op de wereld (vert. Keller 1880).pdf/107

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

terugzien, en dat zou ik gelukkig achten, maar dan zou ik haar niet meer moeder kunnen noemen, want ik wist nu, dat zij mijne moeder niet was.

Alleen! Altijd zou ik alleen zijn op de wereld.

Die gedachte deed mij dan ook zooveel te hooger het genot waardeeren dat ik smaakte, als mevrouw Milligan en Arthur mij vriendelijk behandelden.

Ik mocht niet te veel vergen voor mijn geluk, en daar ik nooit eene moeder of broer of familie op de wereld zou bezitten, moest ik al tevreden zijn, als ik vrienden vond.

Ik moest gelukkig zijn en dit was ik ook volkomen.

Nochtans, hoe aangenaam voor mij dit nieuwe leven ook was, weldra moest ik er mede breken en tot mijn vroeger bestaan terugkeeren.




XIII.
DE VONDELING.


Gedurende deze reis was de tijd zeer snel omgegaan en de dag was bijna aangebroken, waarop mijn meester de gevangenis zou verlaten.

Naarmate wij ons meer en meer van Toulouse verwijderden, werd de gedachte daaraan mij kwellender.

Het was zoo heerlijk om op een schip te wezen, zoo geheel zonder zorg of kommer; maar ik moest terugkeeren en den weg, dien ik op het water had afgelegd, moest ik te voet terugmaken.

Dat zou minder prettig wezen: ik zou dan geen zacht bed meer hebben, geen melk drinken of taartjes eten en des avonds nooit meer in een gezelligen kring doorbrengen.

Maar het meest speet mij toch, dat ik Arthur en mevrouw Milligan zou moeten verlaten; ik zou hun liefde niet langer ondervinden en ze verliezen, evenals ik vrouw Barberin reeds verloren had. Zou ik dan altijd, wanneer ik van iemand hield, op zulk een wreede wijze gescheiden worden van hen, met wie ik mijn gansche leven zou hebben willen doorbrengen?

Ik moet bekennen, dat dit de eenige sombere gedachte was, die in deze gelukkige dagen bij mij opwelde.

Eindelijk besloot ik op een morgen, mijn verdriet aan mevrouw Milligan te vertellen en haar te vragen in hoeveel tijd ik naar