Maar toen het twaalf uur sloeg, beval Barberin mij om mijn pet op te zetten en hem te volgen.
Verschrikt zag ik vrouw Barberin aan en smeekte haar met mijn blik om hulp. In het voorbijgaan wenkte zij mij, dat ik maar gehoorzamen moest; terwijl zij mij met een beweging van haar hand geruststelde: ge behoeft niet bang te wezen.
Zonder tegenspreken volgde ik dus Barberin.
Wij wonen ver van het dorp af, bijna een uur gaans. Dat geheele uur ging voorbij, zonder dat hij een woord tot mij sprak. Hij liep langzaam vooruit, met zijn manken voet, wendde nooit zijn hoofd om, maar bleef van tijd tot tijd stilstaan en keerde zich dan geheel om, teneinde zich te overtuigen, dat ik hem volgde.
Waar bracht hij mij naar toe? Die vraag drong zich gedurig bij mij op, ondanks het geruststellende teeken van vrouw Barberin, en om aan een gevaar dat ik voelde naderen te ontkomen, peinsde ik over de wijze om te vluchten.
Met dit doel trachtte ik achter te blijven; als ik op een verren afstand van hem ben, zal ik in de sloot gaan liggen en dan zal hij mij niet kunnen vinden.
Eerst bepaalde hij zich met mij te bevelen dat ik vlak achter hem moest blijven; maar al spoedig scheen hij mijn voornemen te gissen en nam hij mij bij de hand.
Ik kon nu niet veel anders dan hem volgen en deed dit dan ook.
Wij hadden het dorp bereikt en ieder, die ons tegenkwam, keerde zich om en staarde ons na, want ik zag er uit als een nijdige hond, dien men aan een touw moet houden.
Toen wij voorbij het koffiehuis kwamen, verzocht een man, die op den drempel stond, ons, binnen te treden.
Hij vatte mij bij mijn oor en liet mij eerst binnengaan; daarop sloot hij de deur.
Ik gevoelde mij een weinig geruster; het koffiehuis scheen mij geen gevaarlijke plaats toe; en dit was het koffiehuis, waar ik zoo langen tijd reeds heen had willen gaan.
Het koffiehuis, het koffiehuis en de herberg Notre Dame! Hoe zou het er daar wel uitzien?
Dikwijls had ik menschen dit koffiehuis met waggelenden en zwaaienden gang zien verlaten; wanneer ik er voorbijkwam hoorde ik gewoonlijk schreeuwen en zingen, dat de vensters er van rinkelden.
Wat deden zij daar? Wat gebeurde er achter die roode gordijnen?
Ik zou dat thans te weten komen.
Terwijl Barberin zich met den waard aan tafel zette, sloop ik naar een hoek van het vertrek bij den schoorsteen en nam alles om mij eens op.
In den tegenovergestelden hoek zat een groote grijsaard, die