Naar inhoud springen

Pagina:Malot, Alleen op de wereld (vert. Keller 1880).pdf/318

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Toen wij dit afgesproken hadden, gingen wij in huis en zette ik mij bij den haard neder op het plaatsje, waar ik zoo menigen winteravond had doorgebracht. Daar ik mijn lange haren niet kon afknippen, verborg ik ze onder den kraag van mijn jas en ik kroop zooveel mogelijk in elkander, om nog meer te gelijken op den „kleinen Rémi", die vrouw Baberin moeder noemde.

Van de plek, waar ik zat, kon ik het hek zien en wij behoefden dus niet bang te wezen, dat vrouw Barberin ons plotseling overvallen zou.

Ik keek eens rond, en het scheen mij toe, dat ik eerst gisteren het huis had verlaten. Niets was veranderd; alles stond nog op zijne zelfde plaats; ja zelfs het papier, waarmede de ruit was beplakt, die ik eens gebroken had, was nog altijd hetzelfde; het was alleen maar erg geel en berookt geworden.

Als ik mijne plaats had durven verlaten, zou ik graag elk voorwerp eens van nabij hebben bekeken; maar ieder oogenblik kon vrouw Barberin terugkomen en ik moest dus op den uitkijk blijven.

Opeens zag ik eene witte muts en tegelijk knarste het hengsel van het hek.

— Gauw, kruip weg! riep ik tot Mattia.

Ik maakte mij nu nog kleiner.

De deur ging open: op den drempel reeds ontdekte mij vrouw Barberin.

— Wie is daar? vroeg zij.

Ik zag haar aan zonder antwoord te geven en ook zij zag mij aan.

Eensklaps begon zij over haar geheele lichaam te beven; sidde-rend stak zij hare handen uit.

Groote God! prevelde zij.... Goede God! is het mogelijk!... Rémi!

— Ik stond op en vloog in hare armen.

— Moeder!

— Mijn jongen! 't Is mijn jongen!

Het duurde eenige minuten, eer wij tot ons zelven kwamen en onze tranen hadden bedwongen.

— Dat is zeker, zeide zij, als ik niet altijd aan je gedacht had, zou ik je nu ook niet herkend hebben. Wat ben je veranderd! En zoo groot geworden! En zoo breed!

Een onderdrukt kuchje herinnerde mij, dat Mattia achter het ledekant verborgen was. Ik riep hem en hij kwam te voorschijn.

— Dat is Mattia, mijn broer.

— O, hebt ge dan uw ouders gevonden? riep vrouw Barberin uit.

— Neen; hij is mijn makker, mijn vriend; en daar is Capi,