Naar inhoud springen

Pagina:Malot, Alleen op de wereld (vert. Keller 1880).pdf/321

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— En weet gij ook wat hij te Parijs is gaan doen?

— Neen.

— Het heeft betrekking op jou.

— Op mij? vroeg ik verschrikt.

Voor zij verder ging, zag vrouw Barberin Mattia aan, als vreesde zij, dat ze in zijn bijzijn te veel zou zeggen.

— O, u kunt gerust spreken waar Mattia bij is, zeide ik; ik heb u verteld, dat hij een broer voor mij is; al wat mij betreft, gaat ook hem ter harte.

— 't Is nog al lang om te vertellen, zeide zij.

Ik bespeurde, dat zij ertegen opzag, om te spreken, en nu wilde ik in het bijzijn van Mattia er niet langer op aandringen, omdat, zoo zij weigerde, dat hem leed zou doen. Ik besloot dus maar liever te wachten tot een geschikter oogenblik, om te vernemen wat Barberin te Parijs was gaan doen.

— Zou Barberin spoedig terugkomen? vroeg ik.

— O, zeker niet.

— Dan hebben wij geen haast; laten wij dan maar over de wafels praten; later hoor ik dan wel eens van u wat er voor mij aan die Parijsche reis is gelegen; daar hij vanavond zijne uien niet in onze koekenpan zal komen fruiten, hebben wij al den tijd aan ons. Hebt ge eieren?

— Neen, ik houd geen kippen meer.

— Wij hebben geen eieren meegebracht, omdat wij bang waren dat zij onderweg zouden breken. Kunt gij ze ergens leenen?

Die vraag bracht haar in verlegenheid en ik begreep, dat zij bij niemand meer durfde aankloppen.

— Dan is het beste maar, dat ik ze zelf ga koopen, zeide ik, en in dien tusschentijd maakt u het beslag klaar met de melk. Soquet is er immers nog? Dan loop ik er gauw heen. Zeg aan Mattia dat hij het hout klooft; dat kan hij best.

Bij Soquet kocht ik niet alleen eieren, maar ook een stukje spek.

Toen ik terugkwam, was de bloem al met de melk aangemaakt en alleen de eieren behoefden nog maar in het beslag te worden geroerd. ' t Is waar, er was geen tijd om het deeg te doen rijzen, maar wij hadden te veel honger om daarop te wachten. Mochten de wafels al wat zwaar uitvallen, onze magen waren stevig genoeg om het te kunnen dragen.

— Maar vertel me nu eens, zei vrouw Barberin, terwijl zij het deeg besloeg, hoe komt het toch, dat zoo'n goede jongen als jij me nooit eens iets van hem heeft doen hooren? Weet je wel, dat ik dikwijls dacht, dat je dood waart, want, zei ik bij mezelf, als Rémi nog leefde, zou hij zeker wel aan zijn moeder Barberin iets hebben doen weten.

— Die moeder Barberin was niet alleen; bij haar woonde een