Naar inhoud springen

Pagina:Malot, Alleen op de wereld (vert. Keller 1880).pdf/322

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

vader Barberin, die heer des huizes was en die dat ook getoond heeft te zijn, door mij voor twintig gulden aan een ouden muzikant te verkoopen.

— Daar moet ge niet meer van spreken, beste Rémi.

— Ik beklaag er mij niet over, maar ik zeg het alleen om u te doen begrijpen, waarom ik u niet schreef. Ik was bang, dat hij mij wederom zou verkoopen, als hij ontdekte waar ik was, en ik wilde niet verkocht worden. Daarom heb ik u ook niet geschreven, toen ik mijn armen ouden meester verloor, die een goed man was.

— Ach, is hij dood, die oude muzikant?

— Ja, en ik heb hem wel betreurd, want als ik iets ben op 't oogenblik en instaat ben mijn eigen kost te verdienen, dan heb ik het aan hem te danken. Na zijn dood heb ik goede menschen gevonden, die mij in hun huis opnamen en voor wie ik gewerkt heb. Maar als ik geschreven had: ik ben tuinman bij de Glacière, dan zou men mij zijn komen halen, of men zou aan die goede menschen geld gevraagd hebben. Ik wilde het een zoomin als het ander.

— Ja, ja, dat kan ik wel begrijpen.

— Maar dit heeft niet belet, dat ik altijd aan u dacht, en als ik heel ongelukkig was, is 't mij wel gebeurd, dat ik moeder Barberin riep om mij te helpen. Zoodra ik vrij was om te doen wat ik wilde, ben ik naar haar toe gekomen, maar niet zoo dadelijk, dat is waar: men kan niet altijd doen wat men wil, en ik had een plan, dat niet zoo gemakkelijk ten uitvoer was te brengen. Wij moesten onze koe verdienen vóór dat we u die konden thuis bezorgen en het geld kwam niet bij rijksdaalders in. Wij hebben heel wat stukjes moeten spelen, dag aan dag, overal, vroolijke en treurige; wij moesten maar loopen, ons inspannen in 't zweet van ons aangezicht, en ons allerlei ontbering getroosten. Maar hoe moeilijker het viel, zooveel te meer genot hadden wij, nietwaar Mattia?

— Elken avond telden wij ons geld, niet enkel wat wij dien dag verdiend hadden, maar ook hetgeen wij al hadden, om te zien of het niet verdubbeld was.

— Die goede jongens! Die beste jongens!

Al pratende bleef vrouw Barberin het deeg voor onze wafels beslaan en Mattia zorgde voor het hout, en ik zette de borden gereed en de vorken en de glazen, waarna ik een kruik versch water aan de fontein ging halen.

Toen ik terugkwam stond er eene volle terrine met geelachtig beslag, en vrouw Barberin schuurde met een bosje stroo de koekepan schoon en onder den schoorsteen vlamde een hoog vuur, dat Mattia onderhield door er voortdurend stukken hout op te werpen.