Naar inhoud springen

Pagina:Malot, Alleen op de wereld (vert. Keller 1880).pdf/325

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— Nu zijn wij alleen; kunt gij mij nu zeggen wat Barberin voor mij te Parijs is gaan doen?

— Welzeker, mijn jongen, en met veel genoegen.

— Met veel genoegen! Ik stond verstomd.

Vóór zij verder ging, wierp vrouw Barberin een blik naar de deur.

Opdat niemand ons hooren zou, kwam zij dichter bij me en met een glimlach op 't gelaat sprak ze:

— Het schijnt, dat uw familie u zoekt.

— Mijn familie?

— Ja, uw familie. Rémi.

— Heb ik dan familie? Ik? Ik, het kind dat te vondeling werd gelegd?

— Het schijnt, dat men u niet opzettelijk heeft verlaten, want thans zoekt men u.

— Wie zoekt mij? O spreek, vrouw Rarberin, spreek, ik bid u.

Opeens scheen het me, dat ik krankzinnig zou worden en ik riep uit:

— Maar dat is niet mogelijk! Neen. Barberin zoekt mij.

— Dat doet hij ook, maar voor uw familie.

— Neen, voor hem zelven, om mij weer te kunnen verkoopen, maar hij zal mij niet hebben.

— Och. Rémi, hoe kunt gij denken, dat ik tot zoo iets de hand zou willen leenen!

— Hij wil ook u bedriegen, moeder Barberin.

— Maar jongenlief, wees toch verstandig, luister naar hetgeen ik u zeggen zal, dan zult ge mij wel gelooven.

— Aanstaanden Maandag is het juist een maand geleden, dat ik op de deel aan 't werk was, toen een man, of liever een heer, het huis binnentrad, waar Barberin op dat oogenblik zich bevond. „Heet gij Barberin? " vroeg de heer, die met een eenigszins vreemden tongval sprak. — „Ja, zeide Jérôme, zoo heet ik." — „Zijt gij het, die een kind gevonden hebt in de avenue de Breteuil en de taak op u nam om het groot te brengen? " — „Ja." — » Mag ik u dan vragen waar dat kind nu is?" — „Mag ik u vragen wat u dit aangaat?" antwoordde Jérôme met een wedervraag.

Mocht ik al getwijfeld kunnen hebben aan de oprechtheid van vrouw Barberin, aan dat minzame antwoord van haar man bemerkte ik dadelijk, dat zij goed geluisterd had.

— Gij weet, ging ze voort, dat men op de deel alles kan hooren wat hier gezegd wordt en bovendien, nu er sprake was van u, had ik een onweerstaanbaren lust om te luisteren. Ik deed dus een paar stappen nader, maar daarbij trad ik op een tak die kraakte — „Zijn wij niet alleen?" vroeg de heer. — „Dat is mijn vrouw," antwoordde Jérôme. — „Het is hier erg warm, ging de heer voort, laat ons liever buiten gaan om daar te praten." Zij