Naar inhoud springen

Pagina:Malot, Alleen op de wereld (vert. Keller 1880).pdf/326

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

gingen toen zamen naar buiten en eerst drie of vier uur later kwam Jérôme alleen terug. Gij kunt begrijpen hoe nieuwsgierig ik was om te weten, wat er was behandeld tusschen mijn man en dien heer, die misschien uw vader was, maar op al mijn vragen gaf Jérôme geen antwoord. Hij zeide mij alleen, dat die heer uw vader niet was, maar dat hij op verzoek van de familie onderzoek naar u deed.

— En waar is mijn familie? Wie is ze? Heb ik een vader? een moeder?

— Dat heb ik, evenals gij nu, ook aan Jérôme gevraagd.

Hij zeide, dat hij er niets van wist. Toen vertelde hij, dat hij naar Parijs ging om een muzikant op te zoeken, aan wien hij u verhuurd had en die hem zijn adres had gegeven in de rue Lourcine bij een anderen muzikant. Garofoli. Die beide namen heb ik onthouden; onthoud ze ook.

— Ik ken die namen al, wees gerust. En heeft Barberin na zijn vertrek niets meer van zich doen hooren?

— Neen; zeker zoekt hij u nog altijd; de heer heeft hem vijftig gulden in goud gegeven en na dien tijd heeft hij hem zeker nog meer geld gezonden. Dat alles en ook de mooie luiers, waarin gij gewikkeld waart, toen men u vond, is het bewijs, dat uwe ouders vermogende menschen zijn. Toen ik u daar in den hoek van den haard zag zitten, dacht ik, dat gij ze teruggevonden hadt en daarom meende ik, dat uw makker uw broeder was.

Op dit oogenblik ging Mattia juist voorbij; ik riep hem.

— Mattia, mijne ouders zoeken mij; ik heb eene familie, eene wezenlijke tamilie!

Vreemd genoeg scheen Mattia mijne vreugde en opgewondenheid niet te deelen.

Toen vertelde ik hem, wat vrouw Barberin mij had medegedeeld.




Χ.
HET OUDE EN NIEUWE GEZIN.


Ik sliep dien nacht weinig; en hoe dikwijls had ik, in den laatsten tijd, verlangd naar het genot dat ik smaken zou, als ik weder in het bed zou slapen, waarin ik zoo menigen nacht als kind gelegen had, zonder ooit wakker te worden, in een hoekje gedoken met de dekens tot aan mijn kin; hoe dikwijls ook, als

ik onder den blooten hemel lag, had ik met weemoed aan dat warme dek gedacht, als ik half-bevroren door de nachtvorst of