Terwijl ik speelde, hield ik mijn blik op Lize gericht; zij hief plotseling het hoofd op en uit haar oogen straalde een flikkerend licht. Ik begon te zingen. Zij sprong toen van haar stoel en snelde naar de deur; ik had slechts den tijd om mijn harp aan Mattia te geven, want Lize hing reeds aan mijn hals.
Men liet ons binnen en toen tante Katharina mij goeden dag gezegd had, zette zij twee borden op tafel.
Ik verzocht haar toen om er nog een derde naast te plaatsen.
— Als gij het goedvindt, breng ik nog een derden makker mede.
Ik haalde uit mijn reistasch de pop te voorschijn, die ik op een stoel naast Lize zette.
De blik, dien Lize mij toewierp, zal ik nooit vergeten en dikwijls voel ik hem nog op mij gericht.
XI.
BARBERIN.
Als ik niet zulk een haast gehad had om Parijs te bereiken, dan zou ik ongetwijfeld nog zeer lang bij Lize gebleven zijn; wij hadden elkander zooveel te vertellen, en wij konden elkaar, met de taal, waartoe wij onze toevlucht moesten nemen, zoo weinig zeggen.
Lize moest mij toch hare komst te Dreuze vertellen, hoe lief en goed haar oom en tante voor haar waren, die van de vijf kinderen, welke zij gehad hadden, geen een meer hadden overgehouden; een ramp die vele gezinnen treft, daar de moeders haar eigen kinderen dikwijls verlaten om als voedsters naar Parijs te gaan. Hoe zij haar behandelden alsof zij hun eigen dochter was, wat zij in de huishouding verrichtte en welke bezigheden en genoegens men haar gaf; met visschen, roeien en wandelen bracht zij bijna al haar tijd door, daar zij niet naar school kon gaan.
En ik wilde, van mijn kant, haar ook alles vertellen, wat gebeurd was, sedert wij elkander verlaten hadden en hoe ik bijna omgekomen was in de mijn, waarin Alexis werkte en hoe ik, toen ik bij moeder Barberin kwam, vernam dat mijn familie mij zocht, en daardoor verhinderd was geworden om Martha te bezoeken.
Natuurlijk speelde mijn familie een groote rol in mijn verhalen en vooral mijn rijke familie. Ik herhaalde aan Lize wat ik Mattia reeds gezegd had en sprak vooral over het uitzicht op een groot fortuin, en als wij dat hadden, zouden wij allen gelukkig kunnen worden: haar vader, hare broers, zij zelve, ja zij vooral.