— Weet ge aan wien ik denk, nu ik weder te Parijs kom? Aan wien dan?
— Ja, aan wien; wel, aan Garofoli. Als hij weer eens uit de gevangenis was? Toen men mij vertelde, dat hij in de gevangenis zat, heb ik niet gevraagd voor hoe lang; misschien is hij dus weer op vrije voeten en zit hij weder in de rue Lourcine. In de rue Mouffetard moeten wij Barberin zoeken, dus in dezelfde wijk waarin Garofoli woont, in de onmiddellijke nabijheid van zijne woning. Wat zal er gebeuren als hij ons eens toevallig tegenkwam? Hij is mijn meester; hij is mijn oom. Hij kan mij dus weder bij zich nemen en onmogelijk zou ik hem weer kunnen ontsnappen. Gij waart bang nogmaals in de handen te vallen van Barberin, ge begrijpt dus hoe ik te moede ben bij het vooruitzicht, dat ik misschien weer in de handen van Garofoli vallen zal. O! mijn arm hoofd! En och, die klappen beteekenen nog niets, als ik denk aan eene scheiding. Wij zullen niet meer bij elkander zijn en die scheiding, door mijne familie teweeggebracht, zou nog erger zijn dan die, welke uwe familie vorderde. Zeker zou Garofoli ook u wel bij zich willen nemen en u dezelfde opvoeding willen geven als aan zijn andere jongens: de opleiding met de zweep; maar gij zoudt niet bij hem willen zijn en ik zou het ook niet wenschen, dat ge dan bij me bleeft. Gij hebt nooit zooveel slaag gehad.
Ik was zoo geheel met mijn eigen vooruitzichten vervuld, dat ik niet aan Garofoli had gedacht; maar alwat Mattia mij vertelde, was mogelijk en ik had geen nadere toelichting meer noodig om te begrijpen, aan welke gevaren wij waren blootgesteld.
— Wat wilt ge dan? vroeg ik. Willen wij dan maar niet naar Parijs gaan?
— Als ik maar niet naar de rue Mouffetard ga, zou ik de kans niet loopen Garofoli te ontmoeten.
— Welnu, ga dan niet naar de rue Mouffetard; ik zal er alleen heengaan en wij zullen vanavond te zeven uren hier of daar elkander vinden.
Mattia en ik spraken toen af, dat wij elkaar aan het einde van de brug de l'Archevêché zouden wachten aan den kant der Notre-Dame, en toen dit bepaald was, ging ik alleen Parijs binnen.
Toen wij op de Place d'Italie kwamen, namen wij van elkander afscheid. Wij waren beiden zoo aangedaan, of wij elkander nooit meer zouden terugzien en terwijl Mattia en Capi den kant gingen van den Plantentuin, sloeg ik de richting in van de rue Mouffetard, die niet ver verwijderd was.
Dit was voor de eerste maal in de laatste zes maanden, dat ik nu alleen kwam zonder Mattia en Capi bij mij, en nog wel in dat groote Parijs. Dit greep mij nog sterker aan.