van 'tgeen die vrouw mij vertelde: Barberin had zijn geheim, het geheim mijner geboorte, met zich in 't graf genomen.
Ik was dus slechts zóó ver mijn doel genaderd om voor altijd de kans te verliezen, om het te bereiken. Verijdeld waren mijne schoone droomen en mijne wenschen.
— En kent gij niemand, aan wien Barberin misschien iets meer kan hebben verteld dan aan u?
— Zoo dom was Barberin niet, dat hij aan iemand zijn vertrouwen schonk. Hij wantrouwde iedereen.
— En hebt gij nooit iemand van mijn familie gezien, die mij zocht?
— Nooit.
— Had hij misschien vrienden, met wie hij over mijn familie kan hebben gesproken?
— Hij had geen vrienden.
Ik drukte beide handen tegen het hoofd; maar of ik al dacht en nog eens dacht, niets was er, dat mij den weg kon wijzen.
Bovendien was ik zoo ontroerd, zoo onthutst, dat ik onmogelijk mijne gedachten bijeen kon brengen.
— Eens heeft hij een brief gekregen, zeide de oude vrouw, na lang te hebben nagedacht; een aangeteekenden brief.
— Waar kwam die vandaan?
— Dat weet ik niet; de brievenbesteller gaf den brief aan hem zelf en ik heb het poststempel niet gezien.
— Dien brief kan men toch wel terugvinden?
— Toen hij gestorven was, hebben wij alles doorzocht wat hij had nagelaten. Niet uit nieuwsgierigheid, dat verzeker ik u, maar om zijn vrouw bericht te zenden. Maar wij hebben niets gevonden. En in 't hospitaal evenmin. In geen van zijn kleeren vond men een letter schrift, en als hij niet gezegd had, dat hij uit Chavanon was, zou men nooit zijn vrouw de tijding van zijn dood hebben kunnen zenden.
— Dus weet vrouw Barberin, dat hij dood is?
— Wis en zeker.
Geruimen tijd bleef ik sprakeloos tegenover de vrouw staan. Wat zou ik zeggen? Wat zou ik vragen? De menschen hadden mij alles verteld wat zij wisten; en zij wisten niets. En zeer zeker hadden zij alles beproefd om van Barberin te weten te komen, wat hij voor hen verborgen wilde houden.
Ik bedankte dus voor hetgeen zij gezegd hadden en ging naar de deur.
— Waar ga-je nu naartoe? vroeg de oude vrouw.
— Ik ga mijn kameraad opzoeken.
— Zoo; hebt ge een kameraad?
— Ja, zeker.