dat men haar mocht aangeven; mij kon men altijd in het logement van Cantal vinden.
Toen ik die taak had volbracht, rustte er nog eene andere op me tegenover den vader van Lize, en ook die taak was zwaar, althans tot op zekere hoogte. Toen ik aan Lize te Dreuze beloofd had, dat de eerste maal, dat ik in Parijs zou uitgaan, strekken zou om aan haar vader een bezoek te brengen, had ik haar gezegd, dat, als mijne ouders rijk waren, gelijk ik hoopte, ik van hen het geld zou vragen, dat haar vader schuldig was, zoodat ik slechts naar de gevangenis zou gaan om hem in vrijheid te doen stellen.
Dat was een van de nommers van mijn programma van de goede dingen, die ik genieten zou. Eerst vader Acquin, dan moeder Barberin, vervolgens Lize, na haar Martha en Alexis en eindelijk Benjamin. Wat Mattia betreft, men zou voor hem hetzelfde doen als voor mij en hij was gelukkig, als ik gelukkig was.
Welk eene teleurstelling dus voor me, om met leege handen naar de gevangenis te gaan en vader Acquin te bezoeken, voor wien ik thans even weinig doen kon als bij mijn vertrek, om hem de schuld mijner dankbaarheid te voldoen.
Gelukkig kon ik hem goede tijding brengen en de groeten van Lize en Alexis, en zijn blijdschap over hetgeen hij omtrent zijne kinderen vernam, zou tenminste eenigermate vergoeden, dat ik zijne vrijheid niet medebracht. Ik had dus altijd het bewustzijn, dat ik iets goeds voor hem doen kon, al was dit nog het voornaamste niet.
Mattia, die erg verlangde om eens eene gevangenis te zien, ging met mij mede; bovendien stelde ik er prijs op, dat hij den man zou leeren kennen, die twee jaar lang een vader voor mij geweest was.
Ik kende thans het middel om in de gevangenis van Clichy te worden toegelaten en wij bleven nu niet zoo lang voor de groote poort wachten, als toen ik de eerste maal Acquin wilde bezoeken.
Men liet ons in een spreekvertrek en weldra verscheen vader Acquin. Reeds op den drempel opende hij zijn armen voor me.
— O, wat een goede jongen ben je toch. Rémi, je bent een beste jongen! riep hij uit.
Ik vertelde hem dadelijk alles wat ik wist van Lize en Alexis en toen ik hem wilde uitleggen, waarom ik niet bij Martha was geweest, viel hij mij in de rede met de vraag:
— En je ouders?
— Weet ge dan, dat die mij zoeken?
Toen deelde hij mij mede, dat veertien dagen geleden Barberin bij hem was geweest.
— Die is dood, zeide ik.
— Dat is eerst een ongeluk!